In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring voor motorvoertuigen op de Houtmarkt in Breda. De gedraging vond plaats op 1 juni 2022, waarbij de betrokkene, onderweg naar een parkeerplaats, de geslotenverklaring heeft genegeerd. De gemachtigde van de betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna is het beroep door de gemachtigde voorgelegd aan de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 7 juni 2024 heeft de gemachtigde aangevoerd dat de boete niet redelijk was, gezien de omstandigheden waaronder de gedraging had plaatsgevonden. De betrokkene had geprobeerd te parkeren, maar de parkeerplaats was afgesloten. Bovendien werd er gesteld dat de GPS van de betrokkene de verkeerde route aangaf, wat leidde tot de overtreding. De gemachtigde voerde ook aan dat er meerdere sancties binnen één week waren opgelegd, wat in strijd zou zijn met het digitale beleidskader voor handhaving.
De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat uit de stukken, met name de verklaring van de verbalisant, voldoende bewijs aanwezig was dat de gedraging had plaatsgevonden. De kantonrechter heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant en heeft de boete terecht geacht. Het beroep is ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.