ECLI:NL:RBZWB:2024:5354

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
11135817 VV EXPL 24-24 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voorschot op achterstallig loon en doorbetaling bij ziekte in internationaal arbeidsconflict

In deze zaak vordert de werknemer in kort geding een voorschot op achterstallig loon vanaf maart 2024. De werknemer stelt dat hij recht heeft op doorbetaling van het loon bij ziekte, aangezien hij op 10 februari 2024 tijdens zijn werkzaamheden een ongeval heeft gehad waardoor hij zijn arm heeft gebroken en zich ziek heeft gemeld. De werkgever, gevestigd in Zwitserland, betwist de rechtsmacht van de Nederlandse rechter en voert aan dat de werknemer niet naar een bedrijfsarts is gegaan, wat volgens hen de loondoorbetaling rechtvaardigt. De kantonrechter oordeelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, omdat de werknemer gewoonlijk in Nederland werkt. De kantonrechter stelt vast dat de werknemer recht heeft op doorbetaling van zijn loon bij ziekte, ongeacht de discussie over het toepasselijke recht. De kantonrechter wijst de vordering van de werknemer tot betaling van een voorschot van € 6.000,00 en de doorbetaling van het loon bij ziekte toe, evenals de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 11135817 \ VV EXPL 24-24
Vonnis in kort geding van 30 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigden: mr. T.S. Brinkman en mr. S.J. van Vulpen,
tegen
[gedaagde] AG,
te [plaats 2] (Zwitserland),
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. J.G. Hage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juni 2024 met producties 1 tot en met 3;
- de brief van mr. Hage van 19 juli 2024 met producties 4 tot en met 11;
- de e-mail van mr. Hage van 22 juli 2024 met zijn pleitnotitie;
- de mondelinge behandeling van 23 juli 2024.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] is actief in de aan- en verkoop van binnenvaartschepen en het beheer daarvan.
2.2.
[eiser] is op 23 augustus 2023 in dienst getreden van [gedaagde] in de functie van schilder/klusjesman op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst is bepaald dat het Zwitserse recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst en dat uitsluitend de Zwitserse rechter van Freiburg – [plaats 2] bevoegd is van geschillen kennis te nemen.
2.3.
Op 10 februari 2024 is [eiser] tijdens de uitvoering van zijn werkzaamheden op een schip in Sluiskil van een ladder gevallen. Hij heeft daarbij zijn arm gebroken. Op 11 februari 2024 heeft [eiser] zich ziek gemeld.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] :
- te veroordelen tot het betalen van een nettobedrag van € 6.000,00 bij wijze van voorschot op het in de bodemprocedure te vorderen achterstallige loon voor de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2024, te vermeerderen met de verhoging en de wettelijke rente;
- te veroordelen tot het betalen van het loon bij ziekte naar Nederlands recht totdat er een einde komt aan de verplichte loondoorbetalingsplicht ex artikel 7:629 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW);
- te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht
4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat sprake is van een internationale kwestie, aangezien [eiser] in Nederland woont en [gedaagde] in Zwitserland is gevestigd. Daarom moet eerst worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft in deze internationale kwestie. In beginsel wordt de rechtsmacht van de Nederlandse rechter in burgerlijke zaken bepaald aan de hand van de herschikte verordening (EU) Nr. 1215/2012 (Brussel I bis). Zwitserland is geen lidstaat van de Europese Unie. Artikel 6 lid 1 Brussel I bis bepaalt – voor zover van belang – dat indien de verweerder geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, de bevoegdheid in elke lidstaat wordt geregeld door de wetgeving van die lidstaat, onverminderd artikel 18 lid 1, artikel 21 lid 2 en de artikelen 24 en 25. Er moet dus eerst worden onderzocht of op de voet van artikel 18 lid 1, artikel 21 lid 2 en de artikelen 24 en 25 een bevoegde rechter wordt aangewezen. Indien die artikelen geen bevoegde rechter aanwijzen, komt de kantonrechter toe aan de beoordeling van de rechtsmacht op de voet van het interne Nederlandse recht en daarvan onderdeel uitmakende verdragen.
4.2.
Ingevolge artikel 21 lid 2 (in samenhang met artikel 21 lid 1 onder b) Brussel I bis kan een werkgever die geen woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat worden opgeroepen in een andere lidstaat (a.) voor het gerecht van de plaats waar of van waaruit de werknemer gewoonlijk werkt of voor het gerecht van de laatste plaats waar of van waaruit hij gewoonlijk heeft gewerkt, of (b.) wanneer de werknemer niet in eenzelfde land gewoonlijk werkt of heeft gewerkt, voor het gerecht van de plaats waar zich de vestiging bevindt of bevond die de werknemer in dienst heeft genomen.
4.3.
Partijen hebben in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst een zogenoemde forumkeuze gemaakt voor de Zwitserse rechter van Freiburg – [plaats 2] (zie r.o. 2.2). Artikel 25 Brussel I bis biedt partijen de mogelijkheid om een forumkeuze maken, maar het moet dan gaan om een forumkeuze voor een gerecht van een lidstaat. Zwitserland is geen lidstaat van de Europese Unie. Dat betekent dat de forumkeuze in artikel 8 van de arbeidsovereenkomst geen werking heeft.
4.4.
Aan de orde komt dus de vraag wat de plaats is waar of van waaruit [eiser] gewoonlijk heeft gewerkt voor [gedaagde] (zie r.o. 4.2). [eiser] stelt dat dit Moerdijk is. Op de mondelinge behandeling heeft hij het volgende toegelicht. Hij werkte als schilder op schepen wanneer die stillagen in het dok te Moerdijk. Hij voer niet op die schepen. Op de dag van het ongeval, 10 februari 2024, moest hij voor één keer naar Sluiskil, omdat daar een schip lag dat onderhoud nodig had. [gedaagde] betwist dat men een plaats kan aanwijzen waar of van waaruit gewoonlijk werd gewerkt. Zij voert daarvoor aan dat schepen varen en dus geen vaste plaats hebben en dat bij het sluiten van de arbeidsovereenkomst de intentie van partijen was dat [eiser] in het buitenland zou gaan werken.
4.5.
De kantonrechter oordeelt dat uit de toelichting van [eiser] volgt dat hij gewoonlijk heeft gewerkt in Moerdijk. Hij werkte in Moerdijk wanneer de schepen daar stillagen in het dok. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat schepen varen, verandert niet dat [eiser] wel een vaste werkplaats had omdat hij op de schepen werkte wanneer die stillagen in het dok te Moerdijk. Voor zover [gedaagde] bedoelt dat [eiser] zijn werk uitvoerde op een varend schip, geldt dat zij dat nader had moeten motiveren door feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit dat blijkt. Die nadere en toereikende motivering ontbreekt. Daarbij weegt mee dat [eiser] werkte als schilder. Het ligt niet voor de hand dat schilderwerk op een varend schip wordt uitgevoerd. De door [gedaagde] aangevoerde omstandigheid dat het de intentie was dat [eiser] in het buitenland zou gaan werken, verandert evenmin dat Moerdijk de gewoonlijke werkplaats was voor [eiser] . Relevant is waar [eiser] heeft gewerkt, niet wat de intentie van partijen was.
4.6.
De slotsom luidt daarom dat aangezien Moerdijk de plaats is waar [eiser] gewoonlijk heeft gewerkt, de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en de kantonrechter te Bergen op Zoom als rechter van de plaats Moerdijk bevoegd is van dit geschil kennis te nemen.
Rechtsmacht
4.7.
De volgende vraag vanwege het internationale karakter van deze kwestie is wat het toepasselijke recht is. Die vraag dient te worden beantwoord aan de hand van de verordening (EG) Nr. 593/2008 (Rome I). In artikel 8 van de arbeidsovereenkomst hebben partijen een keuze gemaakt voor Zwitsers recht. Op grond van artikel 8 lid 1 Rome I is daarom het Zwitserse recht van toepassing. Artikel 8 lid 1 Rome I bepaalt ook dat een rechtskeuze er evenwel niet toe mag leiden dat een werknemer de bescherming verliest welke hij geniet op grond van bepalingen waarvan niet bij overeenkomst kan worden afgeweken op grond van het recht dat zonder die rechtskeuze toepasselijk zou zijn geweest.
4.8.
Op grond van artikel 8 lid 2 Rome I wordt bij gebreke van een rechtskeuze de arbeidsovereenkomst beheerst door het recht van het land waar of, bij gebreke daarvan, van waaruit de werknemer ter uitvoering van de arbeidsovereenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht. Aangezien Moerdijk de plaats is waar [eiser] gewoonlijk werkte (zie r.o. 4.4 tot en met 4.6), geldt dat zonder rechtskeuze het Nederlandse recht van toepassing zou zijn geweest. Dat betekent dat in dit geval het Zwitserse recht geldt, maar dat [eiser] ook de bescherming heeft van de dwingendrechtelijke bepalingen in het Nederlandse recht.
Spoedeisend belang
4.9.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening nodig is. Het gaat in deze zaak om een vordering tot doorbetaling van loon. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat hij zonder dit loon is verstoken van inkomen, zodat daarmee het spoedeisend belang is gegeven.
Toetsingsmaatstaf
4.10.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of het bestaan van de vordering van [eiser] voldoende aannemelijk is en dat het, mede gelet op de belangen van partijen over en weer, gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan in een bodemprocedure vooruit te lopen door het treffen van de gevorderde voorziening. Gelet op het karakter van een kort geding past daarbij geen uitgebreid onderzoek en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering.
Doorbetaling loon
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] door het ongeval op 10 februari 2024 is verhinderd de bedongen arbeid te verrichten en dat [eiser] in beginsel recht heeft op doorbetaling van het loon bij ziekte. Partijen verschillen van mening aan wie het is te wijten dat [eiser] nog geen bedrijfsarts heeft bezocht, of [eiser] eerder medische stukken had moeten overleggen en of [gedaagde] vanwege die omstandigheden de loondoorbetaling mag opschorten.
4.12.
Partijen verschillen ook van mening over de regels over doorbetaling van het loon volgens het Zwitserse recht. Dat verschil van mening kan in het midden blijven. [eiser] komt in ieder geval de bescherming toe op grond van de dwingendrechtelijke bepalingen in het Nederlandse recht (zie r.o. 4.8). Hij onderbouwt zijn vordering aan de hand van die bepalingen. Op grond van artikel 7:629 lid 1 BW, dat van dwingend recht is, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdsruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke loon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte daartoe verhinderd was.
4.13.
Ingevolge artikel 7:629 lid 6 BW is de werkgever bevoegd de betaling van het loon op te schorten voor de tijd, gedurende welke de werknemer zich niet houdt aan door de werkgever schriftelijk gegeven redelijke voorschriften omtrent het verstrekken van de inlichtingen die de werkgever behoeft om het recht op loon vast te stellen.
4.14.
[gedaagde] beroept zich erop dat [eiser] niet naar een bedrijfsarts is gegaan om de status van de arbeidsongeschiktheid te laten beoordelen. De kantonrechter overweegt dat [gedaagde] daarbij miskent dat
zijverplicht is zich te laten bijstaan door een bedrijfsarts die [eiser] moet adviseren en begeleiden. Het is dan vervolgens de bedrijfsarts die [eiser] oproept om de arbeidsongeschikt te beoordelen en om de re-integratie in gang te zetten (artikel 14 Arbeidsomstandighedenwet en de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar). [eiser] heeft onweersproken verklaard dat hij niet is opgeroepen door een bedrijfsarts. Dat [eiser] nog niet bij een bedrijfsarts is geweest, komt daarom voor rekening van [gedaagde] . Dat rechtvaardigt geen opschorting van het loon.
4.15.
[gedaagde] stelt verder dat het lang duurde voordat [eiser] medische stukken van zijn ongeval deelde met haar, zodat haar verzekeraar nu nog bezig is met de vertaling van de stukken. Zij miskent op dit onderdeel dat [eiser] in het kader van de re-integratie niet verplicht is om medische stukken aan [gedaagde] of haar verzekeraar te verstrekken, maar slechts aan de bedrijfsarts. Dat rechtvaardigt geen opschorting van de loondoorbetaling.
4.16.
Gelet op het bovenstaande is naar het voorlopige oordeel van kantonrechter voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] recht heeft op doorbetaling van zijn loon vanaf 1 maart 2024 en dat een vordering tot betaling daartoe in een bodemprocedure zal worden toegewezen.
4.17.
Uitgaande van het niet weersproken loon van € 1.950,00 netto per maand, komt het door [eiser] gevorderde voorschot van € 6.000,00 netto voor het loon in de periode van maart tot en met juni 2024, wettelijke rente en wettelijke verhoging de kantonrechter gepast voor. Dat bedrag zal worden toegewezen.
4.18.
Eveneens zal de vordering tot betaling van het loon totdat er een einde komt aan de loonbetalingsverplichting worden toegewezen.
Proceskosten
4.19.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Omdat [eiser] heeft geprocedeerd op basis van een toevoeging, zal [gedaagde] niet worden veroordeeld tot betaling van de explootkosten en betekeningskosten
.De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht
87,00
- salaris gemachtigde
543,00
- nakosten
135,00
totaal
765,00

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van een nettobedrag van € 6.000,00 bij wijze van voorschot op het in de bodemprocedure te vorderen achterstallige loon voor de periode van 1 maart tot en met 30 juni 2024, de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot het betalen van het loon bij ziekte naar Nederlands recht totdat er een einde komt aan de verplichte loondoorbetalingsplicht ex artikel 7:629 lid 1 BW,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2024.