ECLI:NL:RBZWB:2024:5363

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
23/2630
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting van belanghebbende

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, die op 3 april 2023 een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 60,05, is opgelegd omdat op 13 februari 2023 om 19:13 uur geconstateerd werd dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor de auto van belanghebbende, die geparkeerd stond aan het Chasséveld te Breda. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen geen zitting hebben aangevraagd en het onderzoek bij brief van 24 juli 2023 heeft gesloten. In de beoordeling van de rechtbank werd gekeken naar de argumenten van belanghebbende, die aanvoerde dat hij de parkeerbelasting wel had betaald, onderbouwd met een bankafschrift. De heffingsambtenaar betwistte dit en stelde dat het bankafschrift niet afkomstig kon zijn van een parkeerautomaat in Breda.

De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat niet aannemelijk is gemaakt dat de parkeerbelasting is betaald. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de naheffingsaanslag gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet vergoed. De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra op 2 augustus 2024 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2630

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 april 2023.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met [aanslagnummer] opgelegd.
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek bij brief van 24 juli 2023 gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Feiten

2. De auto met [kenteken] stond op 13 februari 2023 omstreeks 19:13 uur stil aan het Chasséveld te Breda. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.1.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 60,05 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 57,75 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het beroep van belanghebbende niet en is de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Toetsingskader van de rechtbank
4. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2023 van de gemeente Breda (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beroepsgrond belanghebbende
4.1.
Belanghebbende voert aan dat hij de parkeerbelasting wel heeft betaald. Daartoe heeft belanghebbende een bankafschrift overgelegd, waarop staat dat € 2,80 is betaald aan “CCVBOWLING EN PARTYCE” op 13 december 2023 om 19:03 uur.
Verweer heffingsambtenaar
4.2.
De heffingsambtenaar bepleit dat er op het tijdstip van de oplegging van de naheffingsaanslag geen parkeerrecht is gevonden voor de auto. Bovendien voert de heffingsambtenaar aan dat het door belanghebbende overgelegde bankafschrift niet afkomstig kan zijn van een parkeerautomaat in Breda. Het bankafschrift van belanghebbende betreft een betaling bij het “Bowling en Partycentrum Breda”. Volgens de heffingsambtenaar betreft de tekst op een bankafschrift, bij voldoening van parkeerbelasting bij een parkeerautomaat in Breda, “TMCBREDA”.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.3.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op 13 februari 2023 geparkeerd stond aan het Chasséveld te Breda. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1]
4.4.
De rechtbank twijfelt niet aan de stelling van de heffingsambtenaar dat de tekst op een betaalbewijs bij het voldoen van parkeerbelasting bij een parkeerautomaat in Breda als volgt eruitziet: “TMCPBREDA” gevolgd door het nummer van de parkeerautomaat. Belanghebbende heeft hier niets tegenin gebracht. De rechtbank acht het aannemelijk dat het overgelegde bankafschrift van belanghebbende ziet op een betaling bij het “Bowling & Partycentrum Breda” en niet op een voldoening van parkeerbelasting voor de daarnaast gelegen parkeerplaats.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende voor het parkeren aan het Chasséveld parkeerbelasting verschuldigd was, waarvan niet aannemelijk is geworden dat deze is betaald. Een betaalbewijs voor een andere parkeervoorziening maakt dat niet anders. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd en gehandhaafd blijft.
5.1.
Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende zijn griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Dondorp-Loopstra, rechter, in aanwezigheid van mr. D. Damen, griffier, op 2 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “
Formulieren en inloggen” op
www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022.