ECLI:NL:RBZWB:2024:537

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
C/02/417572 / JE RK 23-2300
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • J. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De kinderrechter heeft het verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland afgewezen, omdat de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie voldoende kan worden gewaarborgd met de inzet van nieuwe hulpverlening en een veiligheidsplan. De ouders, die gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, hebben recentelijk hulpverlening vanuit MST CAN aanvaard en zijn gemotiveerd om aan hun persoonlijke problematiek te werken. De kinderrechter heeft vastgesteld dat, hoewel er nog veel verbeteringen nodig zijn, de ouders stappen hebben gezet in de goede richting en dat een uithuisplaatsing een traumatische ervaring voor de minderjarigen zou zijn. De kinderrechter heeft de GI aangeraden om een nieuwe aanpak te overwegen om de samenwerking met de ouders te bevorderen.

De procedure begon met een verzoekschrift van de GI op 27 december 2023, waarna een mondelinge behandeling op 17 januari 2024 volgde. Tijdens deze behandeling waren de ouders, hun advocaat, een vertegenwoordiger van de GI en een deskundige aanwezig. De kinderrechter heeft de feiten en de standpunten van beide partijen zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat de ouders bereid zijn om samen te werken met de hulpverlening, wat een positieve ontwikkeling is. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders nu de kans moeten grijpen om de situatie van de minderjarigen te verbeteren en dat er geen ruimte is voor weerstand tegen de adviezen van professionals.

De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 31 januari 2024, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/417572 / JE RK 23-2300
Datum uitspraak: 17 januari 2024
Beschikking machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2017 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2023 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. M.V. de Nooijer.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[deskundige],
therapeute en psychologe bij MST CAN,
hierna te noemen: [deskundige] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift met bijlagen van de GI van 27 december 2023, binnengekomen bij de rechtbank op 27 december 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 17 januari 2024, gelijktijdig met de verzoeken van de GI tot het bekrachtigen van de schriftelijke aanwijzingen
(C/02/417571 / JE RK 23-2299 en C/02/417527 / JE RK 23-2295)en het verzoek van beide ouders tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzingen
(C/02/416147 / JE RK 23-2049).
Daarbij waren aanwezig:
- de vader en de moeder, bijgestaan door hun advocaat;
- een vertegenwoordigster van de GI;
- [deskundige] .
1.3.
Ten aanzien van de voornoemde verzoeken van de GI tot het bekrachtigen van de schriftelijke aanwijzingen en de ouders tot het vervallen verklaren van de schriftelijke aanwijzingen zal bij afzonderlijke beschikking worden beslist.

2.De feiten

2.1.
De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij hun ouders.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van 6 juli 2023 zijn [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 juli 2023 en tot 6 oktober 2023.
2.4.
Bij beschikking van de van 26 september 2023 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld met ingang van 26 september 2023 en tot 26 september 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft de GI het verzoek gewijzigd, in die zin dat wordt verzocht om het verzoek voor de duur van drie maanden aan te houden.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen tijdens de mondelinge behandeling gehandhaafd, maar heeft daarbij verzocht om de verdere behandeling van het verzoek aan te houden voor de duur van drie maanden. Er zijn veel zorgen over de (problematiek van de) ouders en het welzijn en de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie. Daarbij komt dat de samenwerking tussen de ouders en [jeugdzorginstelling] de afgelopen tijd zeer moeizaam is verlopen en uiteindelijk vanwege de opstelling van de ouders noodgedwongen is gestopt. Het is de ouders echter nog niet gelukt om hun opvoedcapaciteiten in balans te brengen met de behoeften van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De minderjarigen worden in de thuissituatie nog continu geconfronteerd met de strijd van de ouders en zij worden onvoldoende gestimuleerd in hun sociale, emotionele en cognitieve ontwikkeling. Inmiddels is de hulpverlening vanuit MST CAN gestart in het gezin en daar werken de ouders vooralsnog aan mee. Daarom wil de GI de ouders nu nog een laatste kans geven om de situatie voor de minderjarigen te verbeteren door zich in te zetten voor de hulpverlening en te werken aan hun persoonlijke problematiek. De GI vindt het vanwege de vele zorgen en de structurele onveiligheid in de thuissituatie wel van belang dat het verzoek over drie maanden opnieuw wordt behandeld. Zo wordt bovendien een toets moment gecreëerd voor de voortgang van de hulpverlening. Desgevraagd merkt de GI nog op dat er de afgelopen tijd een aanpak is gehanteerd met zeer weinig regie voor de ouders vanwege hun weerstand tegen en de moeizame samenwerking met de hulpverlening.
4.2.
Door en namens de ouders wordt primair afwijzing van het verzoek bepleit. De ouders zijn enorm geschrokken van het verzoek en willen er alles aan doen om te voorkomen dat de minderjarigen uit huis geplaatst worden. De ouders zijn daarom erg gemotiveerd om de thuissituatie in het belang van de minderjarigen te verbeteren en willen zich vol inzetten voor de hulpverlening. Helaas was de hulpverlening vanuit [jeugdzorginstelling] een mismatch; dit zorgde voor veel spanningen bij de moeder en daardoor verslechterde de situatie thuis juist. Inmiddels is de hulpverlening vanuit MST CAN opgestart in het gezin en dit verloopt zeer positief, zoals [deskundige] ook bevestigt. Als gevolg daarvan is er ook weer zicht op de minderjarigen en er is daarnaast een veiligheidsplan opgesteld. Er kan dus niet meer worden gesproken van acute onveiligheid in de thuissituatie en daarom wordt niet voldaan aan de voorwaarden voor een uithuisplaatsing. Een aanhouding van het verzoek levert de ouders bovendien veel stress op en zal een positief verloop van de hulpverlening daardoor enkel bemoeilijken. Daarbij komt dat een aanhouding voor de duur van drie maanden te kort is om de ouders daadwerkelijk de kans te geven om met de hulpverlening aan de slag te gaan en resultaten te boeken. Subsidiair verzoekt de advocaat daarom om het verzoek voor een langere periode dan drie maanden aan te houden.
4.3.
[deskundige] brengt naar voren dat zij sinds twee weken vanuit MST CAN is betrokken in het gezin. Het hulpverleningstraject is positief van start gegaan. De ouders staan open voor hulpverlening, willen zich inzetten voor een veilige thuissituatie en zijn bereid om te werken aan hun emotie-regulatie. De komende tijd zal ook de emotie-regulatieproblematiek van [minderjarige 1] in kaart worden gebracht. Er zijn op dit moment (nog) geen aanwijzingen voor het verrichten van een diagnostisch onderzoek, maar dit wordt goed in de gaten gehouden nu er ook nauw met een psychiater wordt samengewerkt. Verder is er inmiddels een veiligheidsplan opgesteld met duidelijke afspraken over wat te doen wanneer de emoties van de ouders te hoog oplopen. Op dit moment is er dan ook geen sprake is van acute onveiligheid in de thuissituatie. MST CAN heeft daarnaast een bereikbaarheidsdienst waar de ouders elk moment terecht kunnen.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de ingediende stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is het de kinderrechter gebleken dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] de afgelopen tijd veel hebben meegemaakt in de thuissituatie. Zij hebben veel onveiligheid gekend doordat er als gevolg van de persoonlijke problematiek van de ouders voortdurend sprake was van aanhoudende spanningen en hoog oplopende agressies, forse ruzies en emotionele uitbarstingen. Daar is de kinderrechter erg van geschrokken. Hij stelt dan ook vast dat de eerder vastgestelde ernstige ontwikkelingsbedreiging van de minderjarigen nog onverminderd aanwezig is. De minderjarigen hebben beschikbare en voorspelbare ouders nodig die kunnen aansluiten bij hun complexe zorgbehoeftes en dienen op te groeien in een veilige, affectieve en stabiele opvoedomgeving zonder huiselijk geweld en waarbij zij rust en duidelijkheid ervaren en kunnen toekomen aan hun eigen ontwikkeling. Daar is op dit moment klaarblijkelijk geen sprake van. Dat in de thuissituatie intensieve hulpverlening nodig is voor de ouders om daarin te kunnen gaan voorzien en voor de minderjarigen om de gebeurtenissen (uit het verleden) te kunnen verwerken is ook voor de ouders duidelijk.
5.2.
De kinderrechter ziet zich nu voor de vraag gesteld of de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is in het belang van hun verzorging en opvoeding. Daarbij overweegt de kinderrechter dat de informatie in het verzoekschrift grotendeels achterhaald is nu de hulpverlening vanuit MST CAN inmiddels is gestart in het gezin en tot op heden goed lijkt te verlopen. De ouders lijken in te zien dat er iets moet veranderen, staan open voor de hulpverlening en zijn gemotiveerd om hiermee aan de slag te (blijven) gaan, zich aan de afspraken te houden en aan hun persoonlijke problematiek te werken. Hoewel er nog veel winst te behalen valt en de ouders nog vele stappen moeten zetten om te kunnen aansluiten bij de behoeften van de minderjarigen, wordt wel gezien dat de ouders leerbaar zijn en dus kunnen leren om aan te sluiten bij de leeftijdsontwikkeling van de minderjarigen. Zo hebben de ouders al zichtbaar stappen gezet in het verbeteren van de dagelijkse zorg van de minderjarigen. De kinderrechter stelt vast dat dit nog niet de gewenste verbeteringen zijn zodat hij wel grote zorgen heeft over de verdere ontwikkeling van de minderjarigen. Tegelijkertijd stelt hij vast dat een uithuisplaatsing een traumatische ervaring voor de minderjarigen zal zijn en hen daaom niet alleen goed zal doen. De kinderrechter spreekt de ouders er daarom nogmaals op aan dat het nu echt aan hen is om zich nu ten volle in te (blijven) zetten voor en te profiteren van de aangeboden hulpverlening om de situatie van de minderjarigen te verbeteren. Daarbij bestaat geen ruimte voor het plaatsen van vraagtekens bij of het vertonen van weerstand tegen de tips en adviezen die zij van de professionals aangereikt krijgen.
5.3.
Nu de ouders de hulpverlening accepteren en zich hier volledig voor willen inzetten, er goed zicht is op de ontwikkeling en de veiligheid van de minderjarigen en er een veiligheidsplan met duidelijke afspraken is opgesteld, is de kinderrechter van oordeel dat de veiligheid van de minderjarigen in de thuissituatie op dit moment voldoende kan worden gewaarborgd. Gelet daarop wordt niet voldaan aan de vereisten die de wet stelt aan een uithuisplaatsing. De kinderrechter zal het verzoek dan ook afwijzen.
5.4.
De kinderrechter wenst ten slotte op te merken dat het ter bevordering van een goede samenwerking tussen de ouders en de GI noodzakelijk is dat er aansluiting kan worden gevonden bij de ouders. Hij geeft de GI in dat kader mee om een frisse, nieuwe aanpak met wellicht een nieuwe jeugdbeschermer te overwegen.
5.5.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] in een voorziening voor pleegzorg af.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas, griffier, en op schrift gesteld op 31 januari 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.