ECLI:NL:RBZWB:2024:5376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/416208 / HA ZA 23-609
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en beoordeling van kosten van executele

In deze bodemzaak, uitgesproken op 10 juli 2024 door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de verdeling van de nalatenschap van de overleden erflaatster aan de orde. De eiser, in haar hoedanigheid van executeur en erfgename, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, die ook erfgenamen zijn. De procedure is gestart na het overlijden van de erflaatster op 23 december 2019, waarbij de eiser als executeur is benoemd in het testament. De nalatenschap omvat een banksaldo van € 593.507,09, maar partijen zijn het niet eens over de verdeling en de kosten die ten laste van de nalatenschap komen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet ontvankelijk is in haar vorderingen als executeur, omdat de executele is geëindigd. De rechtbank heeft vervolgens de kosten van de executele beoordeeld, waaronder reiskosten, administratie, en kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de kosten van de executele, voor zover redelijk gemaakt, ten laste van de nalatenschap komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij iedere erfgenaam recht heeft op een gelijk deel van de nalatenschap, rekening houdend met de onderlinge vorderingen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/416208 / HA ZA 23-609
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser] , in haar hoedanigheid van executeur en erfgename in de nalatenschap van [erflaatster],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.B. Noordhof,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats 2] ,
niet verschenen,
2.
[gedaagde sub 2] ,
te [plaats 3] ,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3] ,
te [plaats 4] ,
advocaat: mr. J.M.H. Devis,
4.
[gedaagde sub 4] ,
te [plaats 5] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen, hierna afzonderlijk te noemen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 14 februari 2024
- het bericht van 1 mei 2024 met producties 29 t/m 23 van [eiser]
- de mondelinge behandeling van 23 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de spreekaantekeningen van de advocaat van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 23 december 2019 is mevrouw [erflaatster] , hierna erflaatster, overleden.
2.2.
[eiser] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] , [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn de kinderen van erflaatster.
2.3.
Vader is vooroverleden op 24 november 2013.
2.4.
Erflaatster heeft bij testament van 8 december 2024 over haar nalatenschap beschikt. Zij heeft daarin haar kinderen tezamen en voor gelijke delen tot enige erfgenamen benoemd. Zij heeft [eiser] tot executeur benoemd. [eiser] heeft de benoeming aanvaard en heeft een ruimschoots voldoende verklaring afgelegd.
2.5.
Op 28 oktober 2022 is de tot de nalatenschap behorende woning verkocht en is de opbrengst na aflossing van kosten en van de hypotheekschuld op de nalatenschapsrekening gestort.
2.6.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de nalatenschap.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – na wijziging (vermindering) van eis:
I. verdeling van de nalatenschap aldus dat
- voorafgaand aan de verdeling van het banksaldo behorend tot de nalatenschap een bedrag van € 5.000,00 op de nalatenschapsrekening blijft staan om kosten te kunnen voldoen die mogelijk na beëindiging van de procedure(s) door de executeur betaald dienen te worden uit de nalatenschap;
- de banksaldi/geldbedragen onder de vijf erfgenamen worden verdeeld met verrekening van onderlinge vorderingen zoals beschreven in randnummers 5 en 6 van de dagvaarding,
II. veroordeling van gedaagden tot het verlenen van medewerking.
3.2.
[gedaagde sub 3] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] .
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

procedureel

4.1.
[gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] zijn niet verschenen. Tegen hen is verstek verleend. Nu [gedaagde sub 3] wel is verschenen, wordt op grond van artikel 140 Rv één vonnis tussen partijen gewezen, dat als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. Dat betekent dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] hoger beroep moeten instellen als zij het niet met dit vonnis eens zijn (en dat zij geen verzet kunnen instellen).
4.2.
Artikel 139 Rv bepaalt dat ingeval van verstekverlening de vordering van eiser wordt toegewezen, tenzij deze de rechter onrechtmatig of ongegrond voorkomt. Daarbij geldt dat door de wel verschenen gedaagde aangevoerde verweren niet in het voordeel van de niet verschenen gedaagde werken, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (vergelijk HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911). Daarvan is sprake bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding, zijnde een rechtsverhouding waarbij het rechtens noodzakelijk is dat een beslissing daarover in dezelfde zin luidt ten aanzien van alle bij die rechtsverhouding betrokkenen. Dat is het geval, nu het hier gaat om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster waartoe alle partijen zijn gerechtigd.
4.3.
[gedaagde sub 3] heeft gesteld dat de executele is geëindigd, hetgeen [eiser] ter zitting heeft erkend. Haar werkzaamheden als executeur zijn afgerond, aldus [eiser] . De rechtbank zal daar dan ook vanuit gaan. [eiser] zal in haar vorderingen voor zover zij deze heeft ingesteld in haar hoedanigheid van executeur niet ontvankelijk worden verklaard.
4.4.
[eiser] vordert als erfgenaam (deelgenoot) dat de nalatenschap wordt verdeeld.
omvang van de nalatenschap en kosten ten laste van de nalatenschap
4.5.
Niet in geschil is dat de nalatenschap bestaat uit een banksaldo van € 593.507,09 (per 1 juni 2023). [eiser] heeft aangevoerd dat de banksaldi inmiddels iets hoger zijn in verband met bijgeschreven rente. Partijen hebben in onderling overleg overeenstemming bereikt over de verdeling van de inboedel. Partijen zijn het niet eens over de schulden van de nalatenschap en de kosten die ten laste van de nalatenschap mogen worden gebracht. De rechtbank zal hierna de verschillende posten beoordelen.
€ 50.000,00 - lening [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4]4.6. Tussen partijen staat vast dat erflaatster als schuldenaar en [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] als schuldeisers op 22 augustus 2018 een overeenkomst van geldlening hebben gesloten, die is vastgelegd in een notariële akte. De overeenkomst houdt in dat [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] het dak op de woning van erflaatster vervangen voor een bedrag van € 50.000,00 en dat erflaatster voornoemd bedrag schuldig erkent aan hen. Over de hoofdsom is volgens de overeenkomst geen rente verschuldigd.
4.7.
De lening is nog niet terugbetaald en betreft een schuld van de nalatenschap. [gedaagde sub 3] heeft weliswaar gesteld dat de bedoeling was dat het bedrag van € 50.000,00 aan hen betaald zou worden door de overige 3 erfgenamen en dat dat met erflaatster en de notaris destijds zo is besproken, maar dit heeft [eiser] gemotiveerd weersproken en vindt ook geen steun in de bewoordingen van de akte, die helder zijn. Zo staat daarin expliciet dat erflaatster de kosten en arbeidsinspanning aan haar zonen wil vergoeden op zakelijke basis, zodat deze kosten uiteindelijk, na haar overlijden, ten laste zullen komen van haar gezamenlijke erfgenamen. [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] zijn onderdeel van de gezamenlijke erfgenamen. Bij het voorgaande neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat aan de notariële akte dwingende bewijskracht toekomt en dat [gedaagde sub 3] geen (tegen)bewijsaanbod heeft gedaan.
€ 11.044,67 – materialen dak4.8. [gedaagde sub 3] stel dat hij en [gedaagde sub 4] uit eigen middelen materialen hebben moeten kopen om het dak te renoveren. Dit betreft kosten die zijn gemaakt in opdracht van erflaatster naast de gewerkte uren. Deze kosten dienen aan hen vergoed te worden.
[eiser] betwist dat voornoemd bedrag een schuld van de nalatenschap is en voert aan dat de onderbouwende stukken niet leesbaar zijn; een deel van de vordering reeds is betaald door erflaatster; het materialen betreft die zijn aangeschaft voor herstel van waterschade en deze claim reeds is afgehandeld; een opdracht van erflaatster ontbreekt; en tot slot dat de materialen al zijn verwerkt in het totaal bedrag van € 50.000,00.
4.9.
De rechtbank overweegt dat [eiser] o.a. al bij brief van 13 maart 2023 de verschillende posten waaruit het totaalbedrag van (thans) € 11.044,67 is opgebouwd gedetailleerd en gemotiveerd heeft weersproken en constateert dat [gedaagde sub 3] heeft nagelaten met een nadere concrete toelichting en onderbouwing (per post) te komen. Dat had wel op zijn weg gelegen. [gedaagde sub 3] heeft daarmee ten aanzien van deze post niet voldaan aan zijn stelplicht. Dit betekent dat voormeld bedrag niet als schuld van de nalatenschap zal worden meegenomen.
€ 43.073,82 – kosten executele4.10. [eiser] stelt dat met een bedrag van € 43.073,00 aan kosten executele rekening moet worden gehouden. Dit bedrag is opgebouwd uit 8 onderdelen, te weten 1. reiskosten, 2. administratie, 3. regulier onderhoud, 4. groot onderhoud winter, 5. voorgeschoten kosten rechtsbijstand executeur, 6. herstel & achterstallig onderhoud/oplevering, 7. makelaar en 8. beveiliging (vgl productie 17 bij dagvaarding).
[gedaagde sub 3] maakt geen bezwaar (meer) tegen de posten 1. reiskosten, 2. administratie, 3. regulier onderhoud en 4. groot onderhoud. De overige posten worden door hem betwist.
4.11.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Artikel 4:7 lid 1 sub d BW bepaalt dat de kosten van executele, met inbegrip van het loon van de executeur, schulden van de nalatenschap zijn. Als de executeur gelet op zijn taak en de vervulling daarvan in redelijkheid niet had kunnen komen tot het maken van deze kosten of het ontstaan daarvan had kunnen voorkomen, kan er aanleiding zijn te oordelen dat de executeur deze kosten geheel of gedeeltelijk zelf moet dragen. Daarbij zijn in elk geval van belang de aard van deze kosten, de reden voor het ontstaan daarvan, de verwijtbaarheid en de vermijdbaarheid daarvan en de omvang van de nalatenschap. Daarnaast bepaalt artikel 3:170 lid 1 BW dat handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door iedere deelgenoot zo nodig zelfstandig kunnen worden verricht. Op grond van artikel 3:172 BW worden de daarbij gemaakte kosten door de deelgenoten gedeeld naar evenredigheid van hun aandeel in de gemeenschap. De hoofdregel is (dus) dat deelgenoten gezamenlijk beheersbevoegd zijn. Uit artikel 4:144 lid 1 BW volgt verder dat de executeur tot taak heeft de goederen van de nalatenschap te beheren en de schulden van de nalatenschap te voldoen, die tijdens zijn beheer uit die goederen behoren te worden voldaan. Daarnaast bepaalt artikel 4:147 lid 1 BW dat de executeur bevoegd is door hem beheerde goederen te gelde te maken, voor zover dit nodig is voor de tot zijn taak behorende voldoening van schulden van de nalatenschap en de nakoming van de hem opgelegde lasten. De executeur mag dus uitsluitend goederen van de nalatenschap te gelde maken als dat nodig is om schulden van de nalatenschap te voldoen.
4.12.
Met inachtneming van voormeld kader zal de rechtbank hierna de door [eiser] opgevoerde posten beoordelen, waarbij tevens de stellingen van partijen zullen worden betrokken.
€ 11.372,28 - post 5: voorgeschoten kosten rechtsbijstand executeur
4.13. [eiser] heeft deze kosten rechtsbijstand gemotiveerd toegelicht en onderbouwd. De rechtbank is in aanmerking nemende deze toelichting, die [gedaagde sub 3] inhoudelijk niet of nauwelijks heeft weersproken, van oordeel dat [eiser] deze kosten in redelijkheid heeft gemaakt om te komen tot verkoop van de woning. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen het erover eens zijn dat verkoop van de woning noodzakelijk was om schulden van de nalatenschap te voldoen. [gedaagde sub 3] heeft nog aangevoerd dat [eiser] niet bevoegd was een verzoek machtiging te gelde maken in te dienen als executeur en dat om die reden de kosten betreffende die procedure niet ten laste van de nalatenschap mogen komen. Nu echter voldoende is gebleken dat [eiser] de procedure ten behoeve van de nalatenschap heeft gevoerd en de rechtbank het verzoek heeft behandeld en het heeft toegewezen, passeert de rechtbank dit verweer.
€ 8.073,83 – post 6: herstel & achterstallig onderhoud/oplevering
4.14. [eiser] voert aan dat het bedrag van € 8.073,83 bestaat uit kosten met betrekking tot de sloop van het atelier, kosten met betrekking tot achterstallig onderhoud tuin en erf en kosten voor achterstallig onderhoud woning. Ter zitting heeft zij het oorspronkelijk totaalbedrag van deze post van € 8.315,75 verlaagd naar voormeld bedrag in verband met een optelfout. Als gevolg van de beëindiging van het huurcontract van de tuin, diende (op grond van het huurcontract met Natuurmonumenten) het daarin aanwezig atelier te worden gesloopt. Het daarvoor in rekening gebrachte tarief is, aldus [eiser] , redelijk. In 2020 is er voorts onderhoud uitgevoerd aan de tuin. Een grote opknapbeurt was volgens [eiser] noodzakelijk voor de foto’s van de verkoopbrochure. Hetzelfde gold voor de woning; ramen zijn hersteld en teruggeplaatst tegen een redelijk tarief.
[gedaagde sub 3] betwist dat de gemaakte kosten noodzakelijk waren en betwist dat de betreffende werkzaamheden onder de beheerstaken van de executeur vallen. Nu hij als erfgenaam, noch de andere erfgenamen, daarvoor toestemming hebben gegeven, dienen de kosten voor rekening van [eiser] te blijven.
4.15.
De rechtbank overweegt dat de kosten voor de sloop van het atelier samenhingen met de opzegging van de huur van de tuin Om te zorgen dat kosten niet onnodig opliepen, heeft [eiser] terecht de huur mogen beëindigen. Nu onweersproken is gesteld dat sloop van het atelier een verplichting was bij einde huurovereenkomst, heeft te gelden dat de betreffende kosten in redelijkheid door de executeur zijn gemaakt. Terzake de kosten in verband met achterstallig onderhoud van de tuin, het erf en de woning (samen € 2.113,95, vgl. productie 23 bij dagvaarding) is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [eiser] had gelegen om, gelet op het gemotiveerde verweer van [gedaagde sub 3] , de noodzaak daartoe nader toe te lichten en te onderbouwen. Dat heeft zij nagelaten. Nu verder vast staat dat over het maken van die kosten (voor het verrichten van de betreffende werkzaamheden) geen afstemming heeft plaatsgevonden met de overige erfgenamen, is de rechtbank van oordeel dat de in dit verband door [eiser] opgevoerde kosten voor haar rekening dienen te blijven. Het voorgaande betekent dat een bedrag van € 8.073,83 -/- € 2.113,95 = € 5.959,88 in dit verband wordt meegenomen.
€ 11.313,50 – post 7: kosten makelaar
4.16. Dit betreft de kosten die de makelaars in rekening hebben gebracht voor de werkzaamheden in verband met verkoop van de woning, aldus [eiser] . [eiser] heeft ter toelichting gesteld dat [makelaar] de overeenkomst van opdracht heeft beëindigd in verband met verstoringen van het verkoopproces vanwege bezwaar van meerdere erfgenamen tegen de verkoop en vanwege verschillende incidenten en dat zij daarom een tweede makelaar heeft moeten inschakelen.
[gedaagde sub 3] betwist dat kosten tot het genoemde bedrag noodzakelijk waren, nu er een bekende van de familie geïnteresseerd was om de woning te kopen.
4.17.
De rechtbank overweegt dat [eiser] de makelaarskosten in redelijkheid heeft mogen maken om te komen tot verkoop van de woning. [gedaagde sub 3] heeft niet weersproken dat sprake was van verstoring van het verkoopproces en de noodzaak van inschakeling van een nieuwe makelaar. Zijn verweer dat de kosten niet nodig waren in verband met een geïnteresseerde koper slaagt niet, nu [eiser] onweersproken heeft aangevoerd dat deze gestelde gegadigde door de door haar ingeschakelde makelaars is benaderd en dat hij geen interesse bleek te hebben.
€ 7.529,86 – post 8: kosten beveiliging
4.18. [eiser] stelt dat zij, nadat de nieuwe sloten van de achterdeur en de zaal van de woning uitgeboord bleken te zijn, van de politie het advies kreeg om particuliere beveiliging in te schakelen. Dit heeft zij gedaan. De kosten bedragen € 7.529,86 en komen, aldus [eiser] , ten laste van de nalatenschap. [gedaagde sub 3] betwist de noodzaak van beveiliging van de woning.
[gedaagde sub 3] stelt dat hem niet bekend is dat [eiser] sporen van inbraak heeft gevonden.
4.19.
De rechtbank overweegt dat [eiser] onweersproken heeft gesteld dat zij in haar familiebericht nr. 9 van 27 mei 2021 de erfgenamen heeft geïnformeerd over de uitgeboorde sloten en de aangifte daarvan bij de politie. Het betreffende familiebericht heeft zij als productie 33 in het geding gebracht. Ook heeft zij daarin medegedeeld dat zij beveiliging heeft moeten regelen. [gedaagde sub 3] heeft niet op deze nader ingebrachte productie gereageerd. Dat [gedaagde sub 3] niet met de sporen van braak bekend was, komt daarmee niet aannemelijk voor. Gelet hierop en in aanmerking nemende dat de woning afgelegen ligt, is de rechtbank van oordeel dat [eiser] de kosten van beveiliging in redelijkheid heeft mogen maken en dat deze ten laste van de nalatenschap komen.
Conclusie kosten executele
4.20. Gelet op hetgeen in r.o. 4.13 t/m 4.19. is overwogen wordt met een bedrag van
€ 40.717,95 terzake kosten executele rekening gehouden en blijft een bedrag van € 2.113,95 voor rekening van [eiser] .
€ 890,00 – kosten werkzaamheden [gedaagde sub 4]4.21. Partijen zijn het met elkaar eens over deze schuld van de nalatenschap.
€ 399,00 – kosten vaatwasser4.22. Over deze post zijn partijen het eens.
€ 7.956,50 – kosten uitvaart4.23. Over deze post zijn partijen het eens. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze kosten al zijn betaald van de nalatenschapsrekening, zodat deze niet (nogmaals) als schuld worden meegenomen.
€ 4.250,00 en € 3.250,00 - kosten grafbeeld en -steen4.24. [eiser] stelt dat deze kosten in overleg met de erfgenamen zijn gemaakt. [gedaagde sub 3] voert aan dat hem niet is overlegd over een grafsteen en dat daarop een onjuiste overlijdensdatum staat vermeld.
4.25.
De rechtbank overweegt dat [gedaagde sub 3] weliswaar aanvoert dat geen overleg heeft plaatsgevonden, maar dat hij daaraan geen juridische consequentie verbindt. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de kosten voor het grafbeeld en de steen zijn aan te merken als kosten van lijkbezorging (artikel 4:7 lid 1 onder b BW). Nu is gesteld noch gebleken dat de gemaakte kosten niet in overeenstemming zijn met de omstandigheden van erflaatster, treft het verweer van [gedaagde sub 3] , dat hij niet (uitdrukkelijk) heeft ingestemd met (het plaatsen van) het beeld en de steen, ook om die reden geen doel. Uit de stellingen van [eiser] volgt dat deze kosten al zijn betaald van de nalatenschapsrekening, zodat deze niet (nogmaals) worden meegenomen.
€ 860,00 – kosten rouwadvertentie4.26. Tegen deze post, die volgens [eiser] door [gedaagde sub 1] is betaald, heeft [gedaagde sub 3] geen bezwaar gemaakt, zodat deze zal worden meegenomen.
€ 5000,00 – kosten executele toekomst (reserve)4.27. [eiser] voert ter onderbouwing van deze post aan dat het in de dagvaarding (mede) gaat het over het handelen van [eiser] als executeur en dat zij ook als executeur in de procedure aanwezig is. Om die reden vordert zij vergoeding van die kosten, aldus [eiser] . [gedaagde sub 3] betwist dat [eiser] nog de hoedanigheid heeft van executeur. Zij is eiseres als deelgenoot en erfgenaam. Alle kosten die zijn gemaakt komen voor [eiser] in privé.
4.28.
De rechtbank overweegt dat tussen partijen vast staat dat de executele is geëindigd. Verwezen wordt naar r.o. 4.3. hiervoor. Om die reden wordt geen rekening gehouden met de post “executele toekomst (reserve)”.
conclusie omvang van de nalatenschap en kosten ten laste van de nalatenschap4.29. Het voorgaande in aanmerking genomen geldt ten aanzien van de samenstelling van de nalatenschap:
als baten:
- het saldo op de rekeningen € 593.507,09
- de rente op dit saldo vanaf 01.06.2023 PM
als lasten en schulden die ten laste van de nalatenschap komen:
schuld aan [gedaagde sub 3] en [gedaagde sub 4] , ieder € 25.000,00 (r.o. 4.7.) € 50.000,00
schuld aan [eiser] (r.o. 4.20.) € 40.717,95
schuld aan [gedaagde sub 4] (r.o. 4.21.) € 890,00
schuld aan [gedaagde sub 1] (r.o. 4.22.) € 399,00
schuld aan [gedaagde sub 1] (r.o. 4.26.) € 860,00
verdeling4.30. [eiser] heeft verdeling gevorderd van de nalatenschap met onderlinge verrekening van de vorderingen van de deelgenoten op de nalatenschap (vgl. randnummer 6 van de dagvaarding). Nu partijen tegen verdeling en verrekening van vorderingen op zichzelf geen bezwaar hebben gemaakt en hiervoor is vastgesteld welke vorderingen de deelgenoten op de nalatenschap hebben, zal de rechtbank de wijze van verdeling van de nalatenschap aldus vaststellen dat ieder van de deelgenoten 1/5e deel toekomt van de nalatenschap (waarbij geldt dat het saldo op de rekeningen vermeerderd dient te worden met de rente op dit saldo van 1 juni 2023 tot de datum van dit vonnis) en dat de vorderingen van de erfgenamen, zoals opgesomd onder 4.29. hiervoor, worden verrekend.
proceskosten
4.31.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser] niet ontvankelijk in haar vorderingen voor zover ingesteld in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflaatster,
5.2.
stelt de wijze van verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vast als overwogen in r.o. 4.30. hiervoor,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel en in het openbaar uitgesproken op
10 juli 2024.