ECLI:NL:RBZWB:2024:5385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/416579 / HA ZA 23-631 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Scheffers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaald gelaten facturen en verrekening in faillissementszaak

In deze civiele procedure vordert de curator van [belanghebbende] BV, die in faillissement verkeert, betaling van onbetaald gelaten facturen door [gedaagde] BV. De curator stelt dat [gedaagde] in de periode van 1 juni tot 19 juli 2021 producten heeft ontvangen, waarvoor facturen zijn verzonden die niet zijn betaald. De curator vordert een totaalbedrag van € 41.392,65, vermeerderd met rente en kosten. [gedaagde] voert verweer en stelt dat er een afspraak was over verrekening van kosten die zij heeft gemaakt voor de voortzetting van de activiteiten van de gefailleerde vennootschap. De rechtbank oordeelt dat het verrekeningsverweer deels slaagt, maar dat niet is aangetoond dat [gedaagde] meer dan € 8.678,24 aan kosten heeft gemaakt die voor verrekening in aanmerking komen. De rechtbank wijst de vordering van de curator toe tot een bedrag van € 30.990,20, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 17 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/416579 / HA ZA 23-631
Vonnis van 17 juli 2024
in de zaak van
MR. [eiser]in hoedanigheid van curator in het faillissement van
[belanghebbende] BV,
kantoorhoudende te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. I.A. Kwetters,
tegen
[gedaagde] BV,
gevestigd te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J.N.A. Kilian.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
– het tussenvonnis van 28 februari 2024 en de daarin genoemde stukken,
– de akte overlegging productie 8 van de zijde van de curator,
– de akte overlegging aanvullende producties 16 tot en met 28 van de zijde van de
curator,
– de mondelinge behandeling van 30 mei 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
– de spreekaantekeningen van mr. I.A. Kwetters en mr. J.N.A. Kilian, zoals deze zijn
overgelegd en voorgedragen op de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 juni 2021 is, op eigen aangifte, het faillissement uitgesproken van de
vennootschap [belanghebbende] BV (hierna: gefailleerde) met benoeming van eisende
partij tot curator.
2.2.
Enig bestuurder en enig aandeelhouder van gefailleerde was [bedrijf 1] BV,
welke vennootschap op haar beurt werd bestuurd (indirect) door de heer [naam 1]
(via de vennootschap [bedrijf 2] BV) en mevrouw [naam 2] (via de vennootschap [bedrijf 3] BV).
2.3.
Gefailleerde hield zich binnen het concern waartoe zij behoorde, bezig met het vervaardigen van kant- en klaar maaltijden en snacks. Tot haar afnemers behoorden
vennootschappen die tot hetzelfde concern behoorden.
2.4.
Op verzoek van de heer [naam 1] en de heer [naam 3] (de beoogd investeerder)
heeft de curator, na verkregen toestemming van de rechter-commissaris, de exploitatie van de onderneming van gefailleerde voortgezet met het oog op een mogelijke doorstart.
2.5.
Op 30 juni 2021 zijn [gedaagde] en [bedrijf 4] BV opgericht. Enig bestuurder en enig aandeelhouder van deze vennootschappen is de op dezelfde datum opgerichte [bedrijf 5] BV. De heer [naam 1] (via [bedrijf 6] BV) en mevrouw [naam 2] (via [bedrijf 3] BV) zijn de (indirect) bestuurders van [bedrijf 5] BV.
2.6.
Na haar oprichting is [gedaagde] zich bezig gaan houden met activiteiten soortgelijk als van gefailleerde.
2.7.
Op 19 juli 2021 zijn de activa in het faillissement van gefailleerde overgedragen aan
[bedrijf 4] BV op grond van de tussen de curator en [bedrijf 4] BV gesloten overeenkomst van verkoop en koop van activa (hierna: de activaovereenkomst). Artikel 5.7. van de activaovereenkomst luidt – voor zover van belang – als volgt:
“De exploitatie van de onderneming is vanaf faillissementsdatum voortgezet met toestemming van de rechter-commissaris. Vanaf 19 juli 2021 zal de exploitatie voor rekening en risico van Koper plaatsvinden. Al hetgeen tot 19 juli 2021 is geproduceerd komt ten gunste van de boedel. Facturering van de werkzaamheden tot 19 juli 2021 zal op gebruikelijke wijze door de gefailleerde plaatsvinden. Kopieën van de facturen worden aan Curator kosteloos beschikbaar gesteld. De kosten van exploitatie komen vanaf 19 juli 2021 voor rekening en risico van Koper”.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert – samengevat – veroordeling van [gedaagde] tot betaling van
€ 41.392,65, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat gefailleerde in de periode van
1 juni tot 19 juli 2021 (hierna: de voortzettingsperiode) producten aan [gedaagde]
heeft geleverd, dat daarvoor facturen aan [gedaagde] zijn toegezonden en dat
[gedaagde] die facturen ten onrechte onbetaald heeft gelaten. De boedel heeft uit
hoofde daarvan een bedrag van in totaal € 41.392,65 opeisbaar van [gedaagde] te
vorderen. [gedaagde] verkeert met betaling van dit bedrag in verzuim en is daarom
over de openstaande factuurbedragen de wettelijke handelsrente als bedoeld in
artikel 6:119a BW verschuldigd, primair vanaf de vervaldata van de facturen. Daarnaast is [gedaagde] de buitengerechtelijke incassokosten aan de boedel
verschuldigd.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert de curator in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren, althans deze vordering af te wijzen, met veroordeling van de curator in de kosten, vermeerderd met rente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover nodig,
nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] betwist op zichzelf niet dat zij (en/of haar rechtsvoorganger zoals ter zitting is besproken) een bedrag van € 39.668,44 (€ 41.392,65 minus factuur [factuurnummer] van € 1.724,21) verschuldigd is voor door gefailleerde aan haar (of haar rechtsvoorganger) geleverde producten in de voortzettingsperiode, maar beroept zich ter zake op verrekening vanwege – zo stelt zij – door of namens haar voorgeschoten kosten verbonden aan het voortzetten van de activiteiten van gefailleerde in genoemde periode. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich dat, behoudens het hierna nog te bespreken beroep op verrekening, de vordering van de curator in beginsel tot een bedrag van € 39.668,44 toewijsbaar is.
het verrekeningsverweer
4.2.
[gedaagde] stelt dat voorafgaand aan de voortzettingsperiode met de curator is afgesproken dat alle kosten verbonden aan het voortzetten van de activiteiten van gefailleerde in de voortzettingsperiode door of namens [gedaagde] zouden worden
gedragen. Daar stond tegenover dat [gedaagde] voor de door gefailleerde aan haar
geleverde producten in die periode niet hoefde te betalen, althans dat zij de daarvoor aan haar toegezonden facturen zou mogen verrekenen met de door of namens haar voorgefinancierde kosten. Dit kan worden afgeleid uit de exploitatiebegroting die aan de curator is toegezonden in het kader van de besprekingen over het voortzetten van de activiteiten van gefailleerde. Deze begroting heeft de curator op 8 juni 2021 goedgekeurd. Voor de curator maakte het feitelijk niet uit welke vennootschap de kosten zou betalen. [gedaagde] heeft uit eigen middelen een bedrag van in totaal € 21.934,89 (incl. btw) betaald ten behoeve van de voortzettingsperiode en [bedrijf 3] BV in opdracht van (en daarmee namens) [gedaagde] een bedrag van in totaal € 55.390,08 (incl. btw). Na verrekening van deze bedragen met de gevorderde factuurbedragen is de vordering van de boedel op haar teniet gegaan, aldus [gedaagde] .
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt het verrekeningsverweer deels. Weliswaar betwist de curator dat hij met [gedaagde] de gestelde afspraak heeft gemaakt, maar dat neemt niet weg dat de curator – ter zitting en blijkend uit de door de curator overgelegde productie 24 – ten opzichte van [gedaagde] heeft erkend dat [gedaagde] een bedrag van € 8.678,24 heeft betaald ter zake kosten verbonden aan het voortzetten van de activiteiten van gefailleerde en dat hij dit bedrag als door
[gedaagde] te verrekenen kosten heeft geaccepteerd. Met dit bedrag zal de vordering
van de curator daarom worden verrekend.
4.4.
Voor het overige slaagt het verrekeningsverweer niet. Afgezien van het feit dat in
deze procedure onduidelijk is gebleven wat de curator met de heren [naam 1] en
[naam 3] heeft afgesproken over welke vennootschap de kosten verbonden
aan het voortzetten van de activiteiten van gefailleerde voor haar rekening zou nemen en welke kosten tot welk bedrag door de boedel zouden worden terugbetaald, is ook onduidelijk gebleven door welke vennootschap de kosten uiteindelijk
daadwerkelijk zijn betaald. Dat [gedaagde] – naar zij stelt – een bedrag van in totaal
€ 77.324,97 voor haar rekening heeft genomen, heeft de curator gemotiveerd betwist. [gedaagde] heeft in dit verband ook nagelaten hiervan facturen of betaalbewijzen over te leggen, ondanks verzoeken daartoe van de curator.
Gelet op deze betwisting, is voor de beoordeling van het beroep op verrekening dan ook nader feitenonderzoek nodig. [gedaagde] heeft echter geen reconventionele vordering ingesteld en kan daarom niet tot bewijslevering van haar
stelling worden toegelaten. Geconcludeerd wordt daarom dat de gegrondheid van het verrekeningsverweer niet op eenvoudige wijze is vast te stellen. Dit brengt met zich dat het beroep op verrekening voor zover dat een bedrag van € 8.678,24 te boven gaat op grond van artikel 6:136 BW wordt verworpen.
het beroep op artikel 6:248 lid 2 BW
4.5.
[gedaagde] voert als subsidiair verweer dat het naar maatstaven van redelijkheid en
billijkheid onaanvaardbaar is dat de curator betaling van facturen vordert ter zake producten waarvan [gedaagde] de kosten voor het kunnen produceren daarvan heeft betaald. Bovendien mocht zij er gerechtvaardigd op vertrouwen dat zij geen
vergoeding voor de aan haar geleverde producten zou hoeven te betalen, omdat – zo
stelt [gedaagde] – de curator de exploitatiebegroting onvoorwaardelijk heeft goedgekeurd.
4.6.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 4.4. is overwogen, is in deze procedure niet komen vast te staan dat [gedaagde] een bedrag hoger dan € 8.678,24 voor haar rekening heeft genomen. Verder is niet gebleken dat [gedaagde] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat zij geen vergoeding hoefde te betalen voor de aan haar geleverde producten. Dat men er in de exploitatiebegroting van uit ging dat de boedel niet slechter zou worden door de voortzettingsperiode leidt niet tot de conclusie dat [gedaagde] daarom dit gerechtvaardigd vertrouwen mocht hebben. Ook anderszins is hiervan niet gebleken. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich, dat [gedaagde] zich niet met succes kan beroepen op artikel 6:248 lid 2 BW.
factuur [factuurnummer] van € 1.724,21
4.7.
Partijen zijn in geschil of de gevorderde factuur [factuurnummer] van € 1.724,21 gericht aan ‘ [gedaagde] - [kenmerk] ’ ook ziet op aan [gedaagde] geleverde
producten. Naar het oordeel van de rechtbank kan dat niet worden aangenomen. Uit de overgelegde factuur, gedateerd 27 mei 2021, kan worden afgeleid dat deze ziet op een levering van 26 mei 2021. Op die datum was [gedaagde] nog niet opgericht. De curator heeft onvoldoende gemotiveerd onderbouwd op grond waarvan kan worden aangenomen dat de betwiste factuur betrekking heeft op [gedaagde] (of haar rechtsvoorganger). Het gevorderde factuurbedrag van € 1.724,21 komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
de (neven)vorderingen
4.8.
De vordering van de curator zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen worden toegewezen tot een bedrag van € 30.990,20 (€ 41.392,65 minus € 8.678,24
minus € 1.724,21). Niet weersproken is dat de betalingstermijn van de onderhavige facturen veertien dagen bedraagt. De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld
in artikel 6:119a BW zal als onvoldoende gemotiveerd weersproken worden toegewezen over de verschillende factuurbedragen vanaf de vijftiende dag na de
respectievelijke factuurdata tot aan de dag van de gehele betaling.
4.9.
De curator maakt aanspraak op de vergoeding van € 1.438,60 ter zake buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van toepassing is, nu het verzuim na 1 juli
2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat de curator voldoende heeft gesteld en
onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten zal worden toegewezen volgens het wettelijk tarief dat hoort bij de hoofdsom waartoe [gedaagde] zal worden veroordeeld. Daarom wordt een bedrag van € 1.312,73 aan buitengerechtelijke incassokosten toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat een grondslag voor toewijzing van
deze vordering ontbreekt.
4.10.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten (inclusief nakosten) worden veroordeeld.
4.11.
De proceskosten van de curator worden begroot op:
- dagvaarding € 109,96
- griffierecht € 1.301,00
- salaris € 1.572,00 (2 punten × tarief € 786)
- nakosten
€ 278,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 3.260,96

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de curator te betalen een bedrag van € 30.990,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over de verschillende factuurbedragen vanaf de vijftiende dag na de respectievelijke factuurdata tot de dag
van de gehele betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van
€ 1.312,73,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van totaal € 3.260,96, te betalen binnen 14 dagen na aanschrijving daartoe en te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Scheffers en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024.