ECLI:NL:RBZWB:2024:5387

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/424677 / JE RK 24-1318
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van complexe gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 16 juli 2024 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om de ondertoezichtstelling van de kinderen voor de duur van een jaar. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar de kinderen wonen bij de moeder. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling met gesloten deuren gehouden, waarbij zowel de ouders als vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ontwikkeling van de kinderen ernstig wordt bedreigd door de complexe en verharde strijd tussen de ouders, die na hun scheiding is ontstaan. Er is sprake van een gebrek aan contact tussen de kinderen en de vader sinds medio 2022, en de ouders zijn niet in staat om constructieve afspraken te maken in het belang van de kinderen. De kinderrechter heeft de ouders aangemoedigd om samen te werken met de GI en hulpverlening, en heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van een jaar, met ingang van 31 juli 2024.

De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, omdat het noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de kinderen dat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft de GI de opdracht gegeven om regie te voeren in het proces en de belangen van de kinderen te bewaken, en heeft de ouders aangespoord om open te staan voor samenwerking in het belang van hun kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/424677 / JE RK 24-1318
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2016 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 3],
geboren op [geboortedag 3] 2020 in [geboorteplaats 2] ,
hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.J.F. Zoeteweij te Vlissingen .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Wouters te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de GI.
1.
Het verloop van de procedure
1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 16 juli 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 16 juli 2024.
1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2024. De kinderrechter heeft de zaken vanwege de samenhang gelijktijdig met zaaknummer C/02/422265 FA RK 24-2186 behandeld. Op zaaknummer C/02/422265 FA RK 24-2186 wordt per separate beschikking beslist.
1.3. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2024 zijn verschenen:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
1.4. Aan mevr. [naam] , de persoonlijk begeleidster van de vader, is, met instemming van de belanghebbenden, bijzondere toestemming door de kinderrechter verleend om de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Uit het Raadsrapport volgt dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De oorzaak hiervan ligt met name in de complexe en verharde strijd tussen de ouders, die na de scheiding is ontstaan. De ouders vertrouwen elkaar niet en er is geen contact tussen de ouders. Dit maakt dat de kinderen klem zitten tussen de ouders. Daarbij komt dat de kinderen sinds medio 2022 geen contact met de vader meer hebben. Daarnaast zijn er zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De Raad vindt het belangrijk dat er zicht komt op beide opvoedsituaties, dat er wordt gewerkt aan contactherstel tussen zowel de ouders als tussen de vader en de kinderen en dat er hulpverlening voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt ingezet. Tot slot vindt de Raad het zeer positief dat beide ouders tijdens de mondelinge behandeling aanwezig zijn en dat zij het eens zijn met de ondertoezichtstelling. Beide ouders zien in dat er hulpverlening en strakke regie in het gedwongen kader nodig is.
4.2.
Door en namens de moeder is aangegeven dat zij het eens is met het verzoek van de Raad om de kinderen onder toezicht van de GI te stellen. De hulpverlening in het vrijwillig kader is niet gelukt. De moeder is bereid om mee te werken met de GI en de hulpverlening en vindt het belangrijk dat er zicht komt op de opvoedsituatie van de vader.
4.3.
Door en namens de vader is naar voren gebracht dat ook de vader het eens is met de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] . De vader is teleurgesteld dat het in het vrijwillig kader niet is gelukt en hoopt dat de situatie door de ondertoezichtstelling zal verbeteren. Hij vindt het belangrijk dat er zicht komt op de opvoedsituatie bij de moeder.
4.4.
De GI kan zich vinden in het verzoek van de Raad. Er is duidelijke regievoering nodig om zaken te gaan stroomlijnen, zicht te krijgen op beide opvoedsituaties en afspraken te maken. Er is momenteel nog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar. Wel is het streven dat er binnen vijf werkdagen een kennismakingsgesprek met beide ouders zal plaatsvinden.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter zal het – onweersproken – verzoek toewijzen en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van de GI stellen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 31 juli 2024 en tot 31 juli 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter overweegt hiertoe dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hij stelt vast dat de kinderen al een langere tijd in een onrustige en spanningsvolle opvoedomgeving opgroeien. Naast dat de kinderen in het verleden (indirect) getuige zijn geweest van het huiselijk geweld tussen de ouders, zijn de ouders na de scheiding in een complexe en verharde strijd geraakt. De ouders wantrouwen elkaar, hebben geen onderling contact, wijzen naar elkaar als het gaat om de oorzaak van de situatie en het lukt de ouders niet om afspraken over en in het belang van de kinderen te maken. [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zitten dan ook klem tussen de ouders en er is sprake van loyaliteitsproblematiek. Ook maakt de kinderrechter zich zorgen over de identiteits- en sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen. Daarbij komt dat er sinds medio 2022 geen contact tussen de vader en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] is, terwijl [minderjarige 1] en [minderjarige 2] tijdens het gesprek met de Raadsonderzoekers wel hebben aangegeven dat zij de vader graag willen zien. Ook daar maakt de kinderrechter zich zorgen om.
5.4.
Verder is de kinderrechter van oordeel dat de ouders weliswaar bereid zijn om de hulpverlening te accepteren – en dat in het verleden ook hebben gedaan – maar dat zij hiervan onvoldoende hebben kunnen profiteren en daarmee niet in staat zijn om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. Daarbij komt dat het van belang is dat beide ouders blijven meewerken aan de hulpverlening. Dit maakt dat er een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk is.
5.5.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] groeien op in een veilige, stabiele, voorspelbare en duidelijke opvoedingssituatie;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] hebben onbelast contact met beide ouders;
  • Er is zicht op de persoonlijke- en opvoedsituatie van beide ouders;
  • Ouders hebben voldoende vertrouwen in elkaar om constructieve afspraken te maken in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ;
  • Ouders geven [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] emotionele toestemming om van hun beide ouders te houden;
  • [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] worden op geen enkele wijze belast met de strijd van hun ouders of met meningen over de andere ouder;
  • Ouders accepteren de nodige hulpverlening, zoals: ouderschapsbemiddeling en/of een meer systemische vorm van hulp in de thuissituatie;
  • Er is een duidelijk ouderschapsplan met een duidelijke zorgregeling en afspraken;
  • Ouders komen gemaakte (hulpverlenings)afspraken na en stellen zich begeleidbaar op;
  • Ouders ontvangen psycho-educatie over wat loyaliteit en een scheiding met kinderen doen. Zodat ouders leren inzien wat het voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] betekent indien zij verder klem blijven zitten tussen hun ouders;
  • Ouders stellen hun eigen ouderschap voor [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] centraal;
  • Er is zicht op de opvoedvaardigheden van beide ouders.
5.6.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het – onweersproken – verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te bewaken. Van de GI verwacht de kinderrechter dat zij zicht krijgt op beide opvoedsituaties en dat er passende hulpverlening voor zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als de ouders wordt ingezet. Aan beide ouders geeft de kinderrechter mee dat hij er vanuit gaat dat zij ervoor openstaan om in het belang van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met de GI en hulpverlening samen te werken.
5.7.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht van Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering met ingang van 31 juli 2024 en tot 31 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024 door mr De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vork als griffier, en op schrift gesteld op 6 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.