ECLI:NL:RBZWB:2024:5388

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/424872 / JE RK 24-1352
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van de kinderbescherming

Op 31 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming Regio Zuidwest Nederland, die verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd, onder andere door de opvoedsituatie bij de moeder en haar nieuwe partner, en de verstoorde relatie tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 juli 2024 waren de vader, een vertegenwoordiger van de Raad en een vertegenwoordigster van de GI aanwezig, terwijl de moeder niet is verschenen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders in het verleden hulpverlening hebben geaccepteerd, maar dat zij daar onvoldoende van hebben kunnen profiteren. Daarom is een ondertoezichtstelling noodzakelijk om de ontwikkeling van [minderjarige] te waarborgen. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen en de GI de opdracht gegeven om de opvoedsituatie van [minderjarige] te monitoren en te werken aan de relatie tussen de ouders. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de beslissing onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/424872 / JE RK 24-1352
Datum uitspraak: 31 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad.
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] .
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING WILLIAM SCHRIKKER JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 23 juli 2024, ontvangen op 23 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 31 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
Ondanks behoorlijk te zijn opgeroepen, is de moeder niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit. De vader heeft de Portugese nationaliteit.
2.2.
De moeder is van rechtswege belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] . De vader heeft [minderjarige] erkend. Op de erkenning is het Portugees recht toegepast.
2.3.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek. Uit het Raadsrapport volgt dat de hulpverlening in het vrijwillig kader onvoldoende resultaat heeft opgeleverd, waardoor [minderjarige] nog steeds ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. [minderjarige] heeft verschillende ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Zo heeft [minderjarige] een geruime tijd geen vaste woonplaats gehad. Na de relatiebreuk van de ouders heeft [minderjarige] een periode bij zijn grootouders (zowel vaders- als moederszijde) gewoond. Sinds september 2023 woont [minderjarige] samen met zijn moeder in een [omk-woning] in [plaats] . Onduidelijk is of de moeder en [minderjarige] daar op dit moment nog verblijven, omdat de moeder eerder heeft aangegeven dat zij wil vertrekken uit de OMK-woning. Daarnaast volgt uit het Raadsrapport dat er sprake is van een complexe en verstoorde relatie tussen de ouders. De ouders communiceren wisselend met elkaar en er is een groot wantrouwen onderling, waardoor het risico bestaat dat [minderjarige] klem komt te zitten vanuit loyaliteit richting zijn ouders. Verder maakt de Raad zich zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder en haar nieuwe partner. De Raad vraagt zich af of [minderjarige] voldoende veilig is en of de moeder voldoende fysiek en emotioneel beschikbaar is, gelet op haar middelengebruik. Daarbij komt dat er mogelijke sprake is van huiselijk geweld tussen de moeder en haar nieuwe partner. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad nog aangevuld dat er bij en tussen de ouders veel chaos en onduidelijkheid heerst. Door middel van een ondertoezichtstelling moet er zicht komen op de opvoedsituatie bij beide ouders en moet er worden gewerkt aan de verstoorde relatie tussen de ouders. Verder merkt de Raad nog op dat de moeder betrokken is, maar dat zij ook wisselend in het nakomen van afspraken met de hulpverlening kan zijn en impulsief kan handelen. Zo heeft [omk-woning] bijvoorbeeld recent aangegeven dat zij de hulpverlening voor de moeder willen stopzetten, omdat het hulpverleningstraject niet kan worden voortgezet op de manier hoe het nu loopt.
4.2.
De GI heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij achter het verzoek van de Raad staat, gelet op de zorgen die er zijn. Zij denkt dat een ondertoezichtstelling helpend zal zijn. Er is op dit moment nog geen vaste jeugdbeschermer beschikbaar. Wel is er iemand beschikbaar voor het eerste kennismakingsgesprek.
4.3.
De vader heeft naar voren gebracht dat hij een ondertoezichtstelling voor zichzelf en zijn eigen situatie niet nodig vindt, maar dat hij zich wel zorgen maakt over [minderjarige] en zijn opvoedsituatie bij de moeder. Het observatieonderzoek bij de vader verloopt goed en de vader ziet [minderjarige] elk weekend. Wel vindt de vader de situatie van de moeder zorgwekkend. Hij maakt zich zorgen over haar drugsgebruik en haar nieuwe partner. De vader kan geen gesprek met de moeder over [minderjarige] voeren als haar nieuwe partner daarbij aanwezig is. Ook houden de moeder en haar partner zich niet aan gemaakte afspraken. Zo is [minderjarige] vorige week door de moeder en haar partner opgehaald, terwijl er was afgesproken dat de grootouders van vaderszijde [minderjarige] zouden ophalen. Hierbij heeft de partner van de moeder zich ook dreigend en agressief gedragen. De vader wil dat er meer zicht op de moeder en haar partner komt om te zien hoe zij met [minderjarige] omgaan. De vader zal om die reden zijn medewerking verlenen als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken.

5.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
De kinderrechter constateert dat volgens de basisregistratie personen de vader de Portugese nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de kinderrechter (ambtshalve) dient te beoordelen of hem in deze zaak rechtsmacht toekomt. Indien dit het geval is, dient de kinderrechter het toepasselijk recht te bepalen.
5.2.
Op grond van artikel 7 lid 1 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is en hij staat ingeschreven in [woonplaats 1] , komt de Nederlandse kinderrechter rechtsmacht toe.
5.3.
Nu de Nederlandse kinderrechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 het Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Vader als belanghebbende of als informant?
5.4.
De kinderrechter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de vader als belanghebbende of als informant moet worden aangemerkt. Door de vader is tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij – met de moeder – het gezag over [minderjarige] heeft. Dit zou zijn geregeld bij de geboorte van [minderjarige] . Uit de stukken die bij de kinderrechter bekend zijn, volgt echter niet dat de vader het gezag over [minderjarige] heeft. Nu de ondertoezichtstelling (onder meer) is gericht op het verbeteren van de communicatie en de samenwerking tussen de ouders en het contact tussen de vader en [minderjarige] , zal de kinderrechter in deze procedure de vader toch als belanghebbende aanmerken. De ondertoezichtstelling heeft, gelet op het bovenstaande, immers rechtstreeks betrekking op de belangen van de vader.
Wettelijk kader
5.5.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
5.6.
De kinderrechter zal het verzoek toewijzen en [minderjarige] onder toezicht van de GI stellen voor de duur een jaar, te weten met ingang van 31 juli 2024 en tot 31 juli 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.7.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Uit de stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] verschillende ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt. Momenteel woont [minderjarige] bij de moeder en haar nieuwe partner. De kinderrechter maakt zich zorgen over de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de moeder en haar nieuwe partner. Tussen de moeder en haar partner zou er sprake zijn van huiselijk geweld en het is onduidelijk of de moeder, gelet op haar middelengebruik, voldoende fysiek en emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige] . Onduidelijk is ook of de moeder middelen in het bijzijn van [minderjarige] gebruikt. Daarnaast stelt de kinderrechter vast dat er tussen de ouders sprake is van een verstoorde relatie. De ouders wantrouwen elkaar en er is momenteel geen sprake van een samenwerking tussen de ouders. De partner van de moeder verergert de slechte verhoudingen tussen de ouders. Dit alles maakt dat [minderjarige] klem zit tussen de ouders en er een vergoot risico is op loyaliteitsproblematiek bij [minderjarige] . Verder maakt de kinderrechter zich ook zorgen over het contact tussen de vader en [minderjarige] . Het is onduidelijkheid of beide ouders goed genoeg ouderschap aan [minderjarige] kunnen bieden.
5.8.
Verder stelt de kinderrechter vast dat de ouders in het verleden hulpverlening hebben geaccepteerd, maar dat zij daarvan onvoldoende hebben kunnen profiteren en daarmee niet in staat zijn gebleken om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Om die reden is de kinderrechter van oordeel dat verdere hulpverlening in het vrijwillig kader – mede door de beperkte draagkracht van de moeder en de wisselende houding van de ouders ten aanzien van de hulpverlening – onvoldoende toereikend zal zijn. Daarom is een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.
5.9.
De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:
  • [minderjarige] groeit op binnen een veilige en stabiele opvoedingsomgeving, waarin regelmaat, rust en structuur wordt geboden en waar ouders praktisch en emotioneel beschikbaar zijn;
  • [minderjarige] ontwikkelt zich leeftijdsadequaat;
  • Er is onafhankelijk zicht ontstaan op de opvoedomgeving van beide ouders (en hun partners), hun persoonlijke situatie alsmede op hun beider opvoedvaardigheden en in hoeverre ouders goed genoeg ouderschap kunnen bieden;
  • Het is duidelijk welk rol opa en oma van moederszijde kunnen spelen in het leven/opvang van [minderjarige] ;
  • Er komt (en blijft) zicht op de veiligheid van [minderjarige] door het uitvoeren van drugstesten bij moeder;
  • Ouders stellen zich begeleidbaar op en houden zich aan de gemaakte afspraken.
5.10.
De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht. De kinderrechter geeft daarbij de opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van [minderjarige] te bewaken. Daarnaast vindt hij het belangrijk dat er zicht komt op de opvoedsituatie van beide ouders en dat er wordt gewerkt aan de onderlinge relatie tussen ouders. Van beide ouders verwacht de kinderrechter dat zij met de GI en hulpverlening zullen samenwerken.
5.11.
De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.12.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van Stichting William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering met ingang van 31 juli 2024 tot 31 juli 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 31 juli 2024 door mr. De Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 6 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.