ECLI:NL:RBZWB:2024:54

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2024
Publicatiedatum
5 januari 2024
Zaaknummer
10343459 CV EXPL 23-397 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Thielen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schadevergoeding en meerkilometers na contractovername tussen verhuurder en huurder

In deze zaak vordert [eiser] B.V. betaling van [gedaagde] B.V. voor schade aan gehuurde voertuigen en meerkilometers na een vermeende contractovername. De procedure begon met een tussenvonnis op 10 mei 2023, gevolgd door een mondelinge behandeling op 3 november 2023, waarbij [gedaagde] niet aanwezig was. De feiten tonen aan dat [eiser] in 2017 en 2018 huurovereenkomsten met [B.V.] sloot voor vier voertuigen. In 2020 vroeg [B.V.] toestemming aan [eiser] om deze voertuigen door [gedaagde] te laten overnemen. [eiser] stemde in, maar de contracten werden niet ondertekend door [gedaagde]. Na een periode van betaling door [gedaagde] ontstonden er betalingsachterstanden en werd er schade aan de voertuigen geconstateerd. [eiser] vorderde uiteindelijk betaling van € 23.391,06 voor schade en meerkilometers, plus buitengerechtelijke incassokosten. [gedaagde] verweerde zich door te stellen dat er geen contractovername had plaatsgevonden en dat zij niet aansprakelijk was voor de schade. De kantonrechter oordeelde dat er geen contractovername was en dat [gedaagde] niet aansprakelijk was voor de schade aan de voertuigen. Wel werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van € 4.109,00 voor meerkilometers en € 535,90 voor buitengerechtelijke incassokosten, evenals de proceskosten van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 10343459 \ CV EXPL 23-397
Vonnis van 3 januari 2024
in de zaak van
[eiser] B.V.,
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.C. van den Ende,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: voorheen mr. J.J. Brosius.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 mei 2023 en de daarin genoemde stukken;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling gehouden op 3 november 2023, alsmede de door mr. M.C. van den Ende overgelegde en geheel voorgedragen spreekaantekeningen. Ondanks daartoe te zijn uitgenodigd is [gedaagde] niet op de mondelinge behandeling verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] en [B.V.] (hierna: [B.V.] ) hebben in 2017 en in 2018 huurovereenkomsten gesloten, op grond waarvan [eiser] aan [B.V.] een viertal voertuigen heeft verhuurd, te weten:
  • [kenteken 1] (ingangsdatum huur: 15 mei 2017);
  • [kenteken 2] (ingangsdatum huur: 15 mei 2017);
  • [kenteken 3] (ingangsdatum huur: 25 april 2018);
  • [kenteken 4] (ingangsdatum huur: 15 juni 2018).
2.2.
In 2020 zijn [B.V.] en [gedaagde] overeengekomen dat [B.V.] haar koerierswerk zou uitbesteden aan [gedaagde] . [B.V.] heeft vervolgens per e-mail van 3 juni 2020 aan [eiser] gevraagd of de door haar van [eiser] gehuurde voertuigen door [gedaagde] mogen worden overgenomen.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] op 3 juli 2020 een e-mail gestuurd met daarin onder andere de volgende tekst:
“(…) We hebben elkaar afgelopen woensdag gesproken en u heeft bij mij aangegeven dat u de Renault Masters van [B.V.] wil door huren via ons.
Dit vinden wij natuurlijk leuk en willen we graag aan meewerken.
Als ik het goed heb begrepen gaat het om onderstaande bussen :
[kenteken 4] € 1.090,72 per maand
[kenteken 3] € 1.090,72 per maand
[kenteken 1] € 629,37 per maand
[kenteken 2] € 629,37 per maand
(…)
Zou u voor mij een debiteuren formulier en automatische incasso formulier willen invullen envandaagaan mij willen terug sturen, zie bijlage. (…)”
2.4.
De heer [naam 1] heeft namens [gedaagde] het debiteuren formulier en de automatische incasso formulieren op 3 juli 2020 getekend aan [eiser] geretourneerd.
2.5.
[eiser] heeft vervolgens verhuurcontracten opgesteld, maar deze zijn niet door [gedaagde] ondertekend. De betreffende contracten hadden slechts een (intern) administratieve functie, aangezien deze nodig waren voor het facturatieproces.
2.6.
Tot maart 2021 heeft [gedaagde] de facturen van [eiser] voldaan. Nadien zijn er betalingsachterstanden ontstaan.
2.7.
[gedaagde] heeft de gehuurde voertuigen op 28 mei, 31 mei en 4 juni 2021 bij [eiser] ingeleverd en een deelbetaling gedaan.
2.8.
Door [eiser] is geconstateerd dat de ingeleverde voertuigen schade hadden. Tevens bleek dat er sprake was van zogenoemde ‘meerkilometers’.
2.9.
[eiser] heeft per e-mail op 7 juni 2021 het volgende aan [gedaagde] medegedeeld:
“Goedemiddag,
Hierbij de offertes voor het herstellen van de ingeleverde huurvoertuigen, ze staan in [plaats 2] mocht je ze nog willen zien. Je bent uiteraard vrij om elders nog prijs op te vragen wel willen we natuurlijk dat de bussen netjes worden gemaakt met originele onderdelen.
Daarnaast hebben we nog de meer kilometers welke we zullen door belasten. De [kenteken 3] is al aan ons gefactureerd en zullen we doorbelasten de andere voertuigen is een verwachte afrekening de werkelijke factuur moet nog komen.
Kenteken
Km stand
Meer km
Max km stand
[kenteken 1]
128095
509,9850
120000
€ 0,0630
[kenteken 2]
133617
857,8710
120000
€ 0,0630
[kenteken 3]
256707
4.702,1391
180000
€ 0,0613
[kenteken 4]
233004
3.333,9516
180000
€ 0,0629
(…)”
Bij de voornoemde e-mail heeft [eiser] tevens offertes inzake het herstel van de schade aan de voertuigen toegevoegd.
De offerte ten behoeve van [kenteken 1] bedroeg: € 4.546,59 inclusief btw.
De offerte ten behoeve van [kenteken 2] bedroeg: € 6.824,56 inclusief btw.
De offerte ten behoeve van [kenteken 3] bedroeg: € 4.446,94 inclusief btw.
De offerte ten behoeve van [kenteken 4] bedroeg: € 2.200,35 inclusief btw.
De betreffende offertes zijn opgesteld door de eigen schadeafdeling van [eiser] .
2.10.
[gedaagde] heeft op 14 juni 2021 gereageerd op de e-mail van [eiser] van 7 juni 2021. [gedaagde] zou naar de offertes gaan kijken en met [B.V.] overleggen.
2.11.
Na de e-mail van 14 juni 2021 kwam er vanuit [gedaagde] geen reactie meer op de berichten van [eiser] . [eiser] heeft vervolgens bij deze rechtbank verlof gevraagd voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [gedaagde] . Op 25 juni 2021 heeft [eiser] dit verlof verkregen.
2.12.
Op 2 juli 2021 heeft er een overleg tussen [eiser] en [gedaagde] plaatsgevonden, waarin de volgende afspraken zijn gemaakt:
“- De meer kilometers gaan we naar ratio verdelen met [B.V.] , we gaan daar eerst nog wel in overleg met [B.V.] .
- De openstaande huur facturen worden binnen een week betaald (€ 8392,08) waarna [eiser] de blokkade van de bankrekening afhaalt.
- Onderstaande de boekwaardes ter overname van de voertuigen in huidige staat.
  • [kenteken 4] -> € 15.504,69
  • [kenteken 3] -> € 14.785,47
  • [kenteken 2] -> € 13.185,49
  • [kenteken 1] -> € 13.185,49”
[gedaagde] heeft na dit overleg de openstaande huurfacturen betaald, waarna [eiser] de conservatoire beslagen heeft opgeheven.
2.13.
Op 24 september 2021 vond er een bespreking bij [eiser] plaats, waarbij zowel [gedaagde] als [B.V.] aanwezig was. Naar aanleiding van deze bespreking heeft [eiser] op dezelfde dag de volgende e-mail gestuurd naar [gedaagde] en [B.V.] :
“Goedemiddag,
Goed jullie allemaal samen te hebben gesproken vandaag, tijdens het overleg hebben we de schades en meer kilometers van de ingeleverde bussen besproken en de verdeling van de kosten.
Er is gevraagd naar de minimumprijs voor de 4 voertuigen totaal, jullie hebben zelf een bedrag geroepen van € 40.000,- daar gaan we mee akkoord, het kost ons ( [eiser] ) wel geld maar zoals gezegd willen we er samen uitkomen.
Woensdagochtend 29- september om 9 uur gaat [naam 2] de voertuigen bekijken op onze vestiging in [plaats 2] , [naam 3] zal daarbij aanwezig zijn.
De meer kilometers zullen worden gefactureerd volgens onderstaande verdeling, zoals door jullie zelf aangegeven een verdeling van 13 maanden en 23 maanden.
13 maanden
23 maanden
[gedaagde]
[B.V.]
Meerkilometers
3.395,87
6.008,08
3.395,87
6.008,08
(…)”
2.14.
Op 30 juli 2021 heeft [eiser] de meerkilometers bij [gedaagde] in rekening gebracht. Dit betrof een bedrag van € 5.689,59. Op dit bedrag is op 24 september 2021 een bedrag van € 1.580,59 gecrediteerd, zodat een bedrag van € 4.109,00 resteerde.
2.15.
Op 14 januari 2022 heeft [eiser] een nabelasting van meerkilometers en schades naar [gedaagde] gestuurd voor een totaalbedrag van € 19.282,06.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, na vermindering van eis:
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 23.391,06, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dag van dagvaarding, tot aan de dag van algehele betaling;
[gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.067,00 voor buitengerechtelijke incassokosten;
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, met bepaling dat deze kosten binnen veertien dagen na de datum van het eindvonnis moeten worden voldaan, bij gebreke waarvan [gedaagde] van rechtswege in verzuim zal zijn.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] het contract van [B.V.] met [eiser] heeft overgenomen. [gedaagde] heeft de door haar gehuurde voertuigen teruggebracht met schade. Daarnaast is er sprake van meerkilometers. [gedaagde] is voor de hierdoor ontstane kosten aansprakelijk.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, vermeerderd met de wettelijke handelsrente daarover vanaf datum opeisbaarheid tot de datum van algehele voldoening, alsmede in de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.067,00.
[gedaagde] ontkent dat er sprake is van contractsovername. [B.V.] heeft eerst aan [eiser] gevraagd of de voertuigen mochten worden onderverhuurd. Hiervoor is destijds geen toestemming gegeven door [eiser] . De huurovereenkomsten tussen [eiser] en [B.V.] zijn toen beëindigd en er zijn vervolgens nieuwe huurovereenkomsten gesloten tussen [eiser] en [gedaagde] .
Verder ontkent [gedaagde] dat zij schade aan de voertuigen heeft toegebracht.
Ook voert [gedaagde] aan dat zij met [eiser] niets is overeengekomen inzake meerkilometers. Daar komt bij dat het huurcontract tussen [eiser] en [B.V.] niet van toepassing is op de rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagde] . Dat zou ook onredelijk zijn, omdat de door [B.V.] gereden kilometers dan in overwegende mate ‘vrij’ zouden zijn en de door [gedaagde] gereden kilometers in overwegende mate ‘meerkilometers’ zouden zijn. Tevens is de door [eiser] overgelegde berekening van de meerkilometers onbegrijpelijk.
De door [eiser] gestuurde ‘nabelasting’ is ongefundeerd en niet onderbouwd.
Ten slotte stelt [eiser] onterecht dat haar algemene voorwaarden op de overeenkomst tussen haar en [gedaagde] van toepassing zijn. [eiser] heeft deze algemene voorwaarden echter niet aan [gedaagde] kenbaar gemaakt en/of uitgereikt, zodat deze niet gelden binnen de overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Contractovername
4.1.
[eiser] stelt dat er sprake is geweest van een contractovername. Op deze wijze zou de gehele rechtsverhouding van [B.V.] tot [eiser] , met inbegrip van alle nevenrechten, nevenverplichtingen en wilsrechten, aan [gedaagde] zijn overgedragen. Een contractoverneming behelst derhalve verregaande juridische consequenties.
4.2.
Voorop gesteld dient te worden dat artikel 6:159 BW lid 1 bepaalt dat een partij bij een overeenkomst haar rechtsverhouding tot de wederpartij met medewerking van deze laatste kan overdragen aan een derde bij een tussen haar en de derde opgemaakte akte. Een dergelijke akte moet de verklaringen van de overdrager ( [B.V.] ) en de overnemende derde ( [gedaagde] ) bevatten dat zij de contractuele positie willen doen overgaan van [B.V.] naar [gedaagde] . Nu er geen akte is opgemaakt tussen [B.V.] en [gedaagde] , is er in beginsel geen sprake van een contractovername.
4.3.
Het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2034) lijkt ruimte te bieden voor geldigheid van een contractovername zonder akte. [eiser] heeft in dit kader gewezen op de ‘gedragingen’ van [gedaagde] , oftewel het feit dat [gedaagde] direct gebruik is gaan maken van de voertuigen en dat deze niet eerst door [B.V.] zijn ingeleverd bij [eiser] . Hieruit blijkt volgens [eiser] dat er geen sprake is van ‘nieuwe’ huurovereenkomsten tussen [eiser] en [gedaagde] , maar van een voortzetting door [gedaagde] van de tussen [eiser] en [B.V.] gesloten overeenkomsten. Dit wordt door [gedaagde] betwist. Volgens [gedaagde] heeft zij niet nadrukkelijk haar medewerking verleend aan een contractoverneming, noch heeft zij door middel van haar gedragingen deze schijn gewekt.
In het onderhavige geval is de kantonrechter van oordeel dat uit de enkele ingebruikname van de voertuigen niet kan worden afgeleid dat [gedaagde] de (verregaande) consequenties van een contractoverneming heeft aanvaard. Nergens blijkt uit dat [gedaagde] op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomsten tussen [B.V.] en [eiser] , bijvoorbeeld ten aanzien van de afspraken over schades en/of gereden meerkilometers.
4.4.
Daarnaast wijst [eiser] op de rol van de heer [naam 4] . De heer [naam 4] was in de periode van 1 april 2020 tot en met 1 oktober 2021 werkzaam bij [gedaagde] en was in die tijd gevolmachtigd om [gedaagde] te vertegenwoordigen. In deze periode was de heer [naam 4] ook werkzaam bij én gevolmachtigde van [B.V.] De heer [naam 4] heeft namens [B.V.] bij de gesprekken met [gedaagde] gezeten. Gelet op deze ‘gezamenlijke’ gevolmachtigde, zou [gedaagde] – volgens [eiser] – kennis moeten hebben kunnen nemen van de inhoud van de tussen [eiser] en [B.V.] gesloten overeenkomsten.
De kantonrechter volgt [eiser] hierin niet. Het feit dat de heer [naam 4] heeft opgetreden namens zowel [B.V.] als [gedaagde] , maakt nog niet dat [gedaagde] de tussen [eiser] en [B.V.] overeengekomen afspraken en algemene (huur)voorwaarden behoorde te kennen. Uit de door [eiser] aangeleverde stukken volgt immers dat het contact tussen [eiser] en [gedaagde] steeds via de heer [naam 1] (namens [gedaagde] ) heeft plaatsgevonden. Ook het debiteurenformulier en de machtiging tot automatische incasso zijn getekend door de heer [naam 1] . Kortom, in het contact met [eiser] heeft de heer [naam 1] opgetreden als gevolmachtigde van [gedaagde] . Het had op de weg van [eiser] gelegen om de heer [naam 1] , in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [gedaagde] , vooraf te informeren over de inhoud van de tussen haar en [B.V.] gesloten overeenkomsten.
4.5.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen sprake is geweest van een contractovername door [gedaagde] . [eiser] kan [gedaagde] dus niet op grond van een contractovername aanspreken voor haar vorderingen.
Meerkilometers
4.6.
[eiser] legt aan haar vordering met betrekking tot de meerkilometers ook ten grondslag dat er tijdens de bespreking op 24 september 2021 afspraken zijn gemaakt over de vergoeding van de door [B.V.] en [gedaagde] gereden meerkilometers. Deze afspraken heeft [eiser] diezelfde dag vastgelegd in een e-mail (zie 2.13). [gedaagde] voert aan dat [eiser] [B.V.] moet aanspreken voor de totale vergoeding van de meerkilometers, dan wel dat de weergegeven afspraken onvoldoende bepaald zijn.
De kantonrechter oordeelt dat voldoende is vast komen te staan dat er op 24 september 2021 een nadere overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen inzake de te vergoeden meerkilometers. De inhoud van deze overeenkomst is duidelijk: [gedaagde] dient € 3.395,87 te betalen. Te vermeerderen met btw komt dit neer op een bedrag van € 4.109,00. Niet gebleken is dat [gedaagde] hiertegen heeft geprotesteerd, zodat de kantonrechter ervan uitgaat dat zij het bestaan van de voornoemde betalingsverplichting erkent. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 4.109,00 in het kader van gereden meerkilometers.
Schade aan de voertuigen
4.7.
Dat er tijdens voornoemde bespreking ook afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de schade aan de voertuigen is niet gebleken. [eiser] en [gedaagde] waren op dat moment immers nog in onderhandeling over een mogelijke overname door [gedaagde] van de voertuigen. Nu die overname van de voertuigen niet heeft plaatsgevonden, is het van belang om te bepalen wanneer de door [eiser] gestelde schade is veroorzaakt, namelijk tijdens de overeenkomsten tussen [eiser] en [B.V.] of tijdens de (mondeling gesloten) ‘nieuwe’ overeenkomsten tussen [eiser] en [gedaagde] . Door [eiser] is niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat de door haar gevorderde schade geheel is veroorzaakt door [gedaagde] en/of dat de schade tijdens het bestaan van de overeenkomsten tussen haar en [gedaagde] is veroorzaakt. [eiser] heeft immers niet aangetoond dat de voertuigen schadevrij althans met welke schade aan [gedaagde] ter beschikking zijn gesteld. Om die reden is [gedaagde] niet gehouden tot betaling van de schade aan de voertuigen.
Overigens heeft [eiser] tijdens de zitting erkend dat zij de betreffende voertuigen, zonder eerst de schade te herstellen, heeft verkocht. De door [eiser] gevorderde schadevergoeding (bestaande uit de geoffreerde kosten voor de herstelwerkzaamheden) zou ook om die reden niet toewijsbaar zijn geweest.
Wettelijke handelsrente
4.8.
[eiser] vordert wettelijke handelsrente. De wettelijke handelsrente zal, als niet weersproken, worden toegekend over het toe te wijzen bedrag van € 4.109,00 vanaf de dag der dagvaarding (17 oktober 2022) tot de dag der algehele voldoening.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.9.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Aan de wettelijke eisen voor een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten is voldaan. De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Gelet op het toe te wijzen bedrag van € 4.109,00 zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van een vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten van € 535,90.
4.10.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
4.109,00
- buitengerechtelijke incassokosten
535,90
+
Totaal
4.644,90
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] is (grotendeels) in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Nu slechts een gedeelte van de gevorderde hoofdsom wordt toegewezen, zullen de proceskosten op basis van het toe te wijzen bedrag worden berekend. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
108,41
- griffierecht
487,00
- salaris gemachtigde
528,00
(2,00 punten × € 264,00)
- nakosten
132,00
Totaal
1.255,41

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 4.644,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 4.109,00, met ingang van 17 oktober 2022 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.255,41,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Thielen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 3 januari 2024.