ECLI:NL:RBZWB:2024:5415

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/420386 / FA RK 24-1343
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Phillips
  • A. van Triest
  • D. Jurkovich
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek wijziging hoofdverblijf en samenhangende verzoeken in een complexe gezinszaak met loyaliteitsconflict

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het hoofdverblijf van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De man, die eerder met de vrouw was getrouwd, verzocht om wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen naar hem, terwijl de vrouw zich hiertegen verzette. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een jarenlange en aanhoudende strijd tussen de ouders, wat heeft geleid tot een loyaliteitsconflict bij de minderjarigen. De wens van [minderjarige 2] om bij de man te wonen werd als mogelijk ingegeven door dit conflict gezien de onduidelijkheid over de intrinsieke motivatie van de minderjarige en de gevolgen van een dergelijke wijziging. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarigen is om de huidige situatie, waarbij zij bij de vrouw wonen, in stand te houden. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man en de vrouw om de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen afgewezen, en benadrukt dat de communicatie tussen de ouders verbeterd moet worden om de situatie voor de minderjarigen te verlichten. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/420386 / FA RK 24-1343
Datum uitspraak: 2 augustus 2024
beschikking van de meervoudige kamer betreffende geschillen ex artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Alta te Hoogeveen,
tegen
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. C.C. Sneper te Baarn.
Over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011, hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013, hierna te noemen: [minderjarige 2] .
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden hierna gezamenlijk genoemd: ‘de minderjarigen’.
Als belanghebbende in deze zaak wordt aangemerkt:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het op 18 maart 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief van de GI van 10 mei 2024;
- het op 15 mei 2025 ontvangen verweerschrift met bijlagen;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 16 mei 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van 16 juni 2024 van mr. Sneper, zijnde producties 1 tot en met 16;
- het F9-formulier met bijlagen van 20 juni 2024 van mr. Alta;
- het F9-formulier met bijlage van 21 juni 2024 van mr. Sneper, zijnde productie 17.
1.2
De mondelinge behandeling van 16 mei 2024 kon door een vertraging van de advocaat van de vrouw geen doorgang vinden. De inhoudelijke behandeling van de zaak is daarop aangehouden tot de mondelinge behandeling van 25 juni 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord, partijen met hun advocaten, twee vertegenwoordigsters van de GI alsmede een medewerkster namens de Raad.
1.3
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij gebruik gemaakt op 14 mei 2024. De rechtbank heeft tijdens de mondelinge behandeling kort weergegeven wat de minderjarigen hebben verteld en partijen zijn in de gelegenheid gesteld hierop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van rechtbank Den Haag van [datum 1] 2016 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op [datum 2] 2016 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn de minderjarigen geboren.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over de minderjarigen.
2.4
Partijen hebben over de gevolgen van hun echtscheiding regelingen
getroffen die zijn vermeld in het aan voornoemde echtscheidingsbeschikking gehechte ouderschapsplan van 16 november 2015. Voor zover hier van belang, zijn partijen overeengekomen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw en dat de man en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken contact met elkaar hebben elke week drie dagen, inclusief overnachting, te regelen in onderling overleg, alsmede in beginsel de helft van de vakanties en feestdagen.
2.5
In 2017 is de man verhuisd naar [woonplaats 1] , waardoor partijen geen uitvoering meer
konden geven aan de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zoals overeengekomen in
het ouderschapsplan.
2.6
Bij beschikking van rechtbank Den Haag van [datum 2] 2017 heeft de rechtbank het
verzoek van de man om wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen
afgewezen. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de man en de minderjarigen
gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar één weekend in de veertien dagen,
waarbij de vrouw de minderjarigen op vrijdagavond naar de McDonalds in [plaats 1] brengt alwaar zij hen om 18.00 uur aan de man overdraagt en de man de minderjarigen op zondag naar het [hotel] in [plaats 2] brengt, alwaar hij hen om 16.30 uur weer overdraagt aan de vrouw.
2.7
Bij beschikking van deze rechtbank van 7 november 2019 zijn de minderjarigen
onder toezicht gesteld van de GI. Daarna is deze maatregel steeds verlengd, laatstelijk bij
beschikking van 31 oktober 2023, tot 7 november 2024.
2.8
Voor zover hier van belang, heeft deze rechtbank bij beschikking van 8 september
2022 het verzoek van de GI om de minderjarigen middels een machtiging uit huis te plaatsen
bij de man afgewezen.
2.9
Tussen partijen staat vast dat de man en [minderjarige 1] sinds eind 2022 geen fysiek contact
meer met elkaar hebben gehad.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, in eerste instantie, naar de rechtbank begrijpt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, om:
I. de beschikking van [datum 1] 2016, waarin het hoofdverblijf van de minderjarigen is bepaald bij de vrouw, te wijzigen en vast te stellen dat het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man is;
II. een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vast te stellen waarbij de minderjarigen en de vrouw gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar om de week van vrijdag uit school tot maandag naar school;
III. zo nodig een bijzondere curator te benoemen die de belangen van de [minderjarige 2] zowel in als buiten rechte vertegenwoordigt;
IV. om de man vervangende toestemming te verlenen om de [minderjarige 1] in te schrijven op [middelbare school] te [woonplaats 1] en om de [minderjarige 2] in te schrijven op [basisschool] te [woonplaats 1] .
3.2
Tijdens de mondelinge behandeling wijzigt de man zijn verzoeken onder I en II, in
die zin dat hij verzoekt om:
I. wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] en ten aanzien van [minderjarige 1] om de keuze over haar hoofdverblijf aan haar zelf te laten;
II. een vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de
vrouw en [minderjarige 2] , dan wel beide minderjarigen, van om de week van vrijdag uit school tot en met zondag.
Het verzoek onder III trekt de man in, nu de kinderrechter met [minderjarige 2] heeft gesproken.
3.3
De vrouw is het niet eens met de verzoeken van de man en verzoekt (onder I), naar de rechtbank begrijpt, deze verzoeken af te wijzen.
Bij wijze van zelfstandig verzoek verzoekt de vrouw, naar de rechtbank begrijpt, om bij beschikking voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
II. te bepalen dat het verzoek tot hoofdverblijf inclusief nevenverzoeken wordt aangehouden en er een deskundigenonderzoek wordt gelast krachtens 810a lid 2 RV en de rechtbank een NIFP-deskundige benoemt die de volgende vragen zal gaan beantwoorden:
- Is er sprake van persoonlijkheidsproblematiek bij (een) van de ouders?
- Zo ja, staat dit de opvoedvaardigheden van (een) van de ouders in de weg?
- Hoe is de interactie tussen de ouders en de minderjarigen en geeft dit reden tot zorg?
- Zo ja, wat zijn de zorgen en welke hulpverlening is geïndiceerd om deze zorgen weg te nemen?
- Hoe worden de opvoedvaardigheden gekwalificeerd tussen de ouders en de minderjarigen en geeft dit aanleiding tot opmerkingen?
- Hoe is de dynamiek tussen de ouder en geeft dit reden tot opmerkingen en/of zorgen?
- Zo ja, welke hulpverlening is geïndiceerd?
- Is wijziging het hoofdverblijf gelet op de bevindingen in het belang van de minderjarigen?
III. dan wel een beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie meent te behoren en in het belang van de minderjarigen acht.
3.4
Tijdens de mondelinge behandeling wijzigt de vrouw haar verzoek onder II, in die zin dat zij met ‘NIFP-deskundige’ bedoelt een ‘zelfgevestigde NIFP-systeemtherapeut / psycholoog’.
3.5
Op de standpunten van partijen en de GI alsmede het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
De man legt, samengevat, aan zijn verzoeken het volgende ten grondslag. De verzoeken van de man komen voort uit de patstelling waarin hij verkeert. Hij ziet deze procedure als een laatste kans. De man wenst voor de minderjarigen een duidelijk perspectief vast te stellen en de strijd over het hoofdverblijf te staken. Het gaat niet goed met [minderjarige 1] bij de vrouw thuis. Zij is depressief. Op school wordt [minderjarige 1] gepest, zij verwondt zichzelf en zij heeft de diagnose ASS. De vrouw informeert de man hierover niet. De man voelt zich daardoor buitengesloten. [minderjarige 1] is eerder uit de strijd gestapt door het contact met de man volledig te verbreken. Tussen de man en [minderjarige 1] is er sinds eind 2022 geen fysiek contact meer. Waar [minderjarige 1] eerder nog de wens had om bij de man te gaan wonen, is hiervan thans geen sprake meer. Dit is anders bij [minderjarige 2] . [minderjarige 2] geeft al een paar jaar aan dat zij liever bij de man wil gaan wonen, hetgeen ook blijkt uit rapportages van de hulpverlening. Haar wens is consistent. De stelling dat [minderjarige 2] de consequenties van haar wens niet goed overziet, wordt betwist. De man gaat ervan uit dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats beduidend meer rust gaat brengen dan de situatie waarin het hoofdverblijf van [minderjarige 2] bij de vrouw blijft. Anders dan de vrouw, zal de man de vrouw wel informeren. [minderjarige 2] gaat volgend jaar naar groep 8. Zij zal bij een verhuizing naar de man groep 8 zonder spanning kunnen doorlopen. [minderjarige 2] zou bij [basisschool] terechtkomen in een klas van 13 kinderen. Die school heeft veel overeenkomsten met haar huidige school. Er zijn bij die school een logopedist en pedagogisch medewerker werkzaam waar [minderjarige 2] gebruik van kan maken. Ten aanzien van de hulpverlening rondom het gezin stelt de man zich op het standpunt dat de vrouw afspraken met de speltherapeut tegenhoudt en zij met de indiening van een klacht het door Groei Jeugdhulp geadviseerde Mereo-traject vertraagt. Ook dit traject is daardoor niet van de grond gekomen. Volgens de man heeft hij steeds geprobeerd om de communicatie met de vrouw te verbeteren, echter lukt het partijen niet om met elkaar te communiceren. Verder heeft de man individuele therapie gevolgd. Desgevraagd geeft de man aan het te begrijpen dat zijn verzoek onder I gelet op de huidige stand van zaken alleen kan zien op [minderjarige 2] . De man laat aan [minderjarige 1] de keuze om bij hem te komen wonen. [minderjarige 1] heeft persoonlijke problematiek en moet hierbij niet meer betrokken worden. Het contact wat de man nu met [minderjarige 1] heeft, via WhatsApp, verloopt overigens positief en daar is de man blij mee. De man is zich ervan bewust dat een toewijzing van zijn verzoek ten aanzien van [minderjarige 2] met zich meebrengt dat de minderjarigen van elkaar worden gescheiden. De man zal ervoor waken dat zij het contact met elkaar niet verliezen. De man hoopt dat in de komende periode van de ondertoezichtstelling kan worden gewerkt aan een ouderschapsplan, wat zal leiden tot duidelijkheid. De man verweert zich tegen het verzoek van de vrouw onder II en verzoekt de rechtbank om een knoop door te hakken. Een aanvullend onderzoek neemt enkele maanden in beslag, terwijl er al eerder duidelijkheid nodig is. Desnoods wordt er gewerkt met een proefperiode om te bezien hoe [minderjarige 2] het bij de man zal vinden.
4.2
De vrouw voert verweer tegen de verzoeken van de man en doet tevens zelfstandige verzoeken. Door en namens de vrouw wordt daartoe, samengevat, het volgende aangevoerd. Wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen is in eerdere procedures al een onderwerp geweest. Zo heeft de kinderrechter een verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van de beide minderjarigen bij de man afgewezen en heeft de man daartegen geen beroep aangetekend. De GI heeft geconcludeerd dat er geen zorgen zijn over de opvoedsituatie bij de vrouw thuis. Er zijn geen signalen van fysieke mishandeling, ondanks diverse meldingen daarover bij Veilig Thuis. Desondanks blijft de man de vrouw diskwalificeren. De vrouw accepteert hulpverlening, houdt zich aan afspraken en weet met de man te overleggen. Dat de minderjarigen eerder hebben geuit bij de man te willen wonen, leek voort te komen uit de wens om de man vaker te willen zien. De wens van [minderjarige 1] is hierin gewijzigd. Zij heeft te lijden onder haar persoonlijke problematiek. Een wijziging van haar hoofdverblijf is nu niet aan de orde. Een wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige 2] is eveneens ongewenst. Dit zal het leven van beide minderjarigen op zijn kop zetten, wat invloed heeft op hun beider ontwikkeling. De band tussen de minderjarigen zal hieronder lijden. Zij zullen elkaar waarschijnlijk uit het oog gaan verliezen en dat brengt een ontwikkelingsbedreiging met zich mee. Ook zou dan alles wat betreft hulpverlening opnieuw moeten worden opgestart. De in de stukken geschetste onrust tussen de minderjarigen doet bovendien erger voorkomen dan in de praktijk het geval is. Hoewel [minderjarige 2] aangeeft bij de man te willen wonen, kan zij deze wens niet overzien. Daarbij vraagt de vrouw zich af of de man zich aan de contactregeling zal houden op het moment dat [minderjarige 2] bij hem woont. De vrouw kan zich scharen achter het advies van de GI ten aanzien van het terug verhuizen van de man naar de regio waar de minderjarigen wonen. Gelet op al het voorgaande verzoekt de vrouw het verzoek van de man ten aanzien van de wijziging van het hoofdverblijf van de minderjarigen af te wijzen, dan wel aan te houden om een deskundigenonderzoek te gelasten zodat kan worden onderzocht in hoeverre de wens van [minderjarige 2] intrinsiek is én te werken aan de oudercommunicatie. Daar dient mee begonnen te worden, want linksom of rechtsom moet de oudercommunicatie verbeterd worden, omdat de minderjarigen anders klem blijven zitten tussen hun ouders. Een proefperiode, naar het voorstel van de man, zal in de praktijk niet werken en wederom tot discussies leiden.
4.3
De GI adviseert, samengevat, als volgt. [minderjarige 2] heeft volgens afspraak contact met de man. [minderjarige 1] wil dit al langere tijd niet meer. Zij zegt druk vanuit de man te ervaren over het wonen bij hem. Daarnaast zou er tussen [minderjarige 1] en de man ook een confrontatie hebben plaatsgevonden. Groei Jeugdhulp heeft een gezinsopname geadviseerd bij Mereo. Hiermee gingen de ouders in eerste instantie akkoord. De man stelde echter de voorwaarde dat hij niet vijf dagen met de vrouw in een ruimte wilde verblijven en de vrouw heeft vervolgens een klacht ingediend. Hierdoor is een gezinsopname niet van de grond gekomen, hetgeen de GI betreurt. Gezien wordt dat de minderjarigen al jarenlang opgroeien in een situatie van strijd tussen hun ouders. Zij zitten klem en kampen met een fors loyaliteitsconflict. De GI adviseert de rechtbank om een knoop door te hakken en een eindbeslissing te nemen. Hoewel [minderjarige 2] al langer uitspreekt bij de man te willen wonen, is het de vraag of zij kan overzien wat dit voor haar betekent. De GI verwacht dat wanneer de minderjarigen uit elkaar worden gehaald, de strijd tussen partijen zal blijven voortduren en mogelijk zelfs zal verergeren. De GI adviseert de man om terug te verhuizen en te komen wonen in dezelfde regio als de vrouw en de minderjarigen. Wanneer dit niet kan, dan dient de situatie te blijven zoals deze is, namelijk dat de minderjarigen bij de vrouw wonen. Belangrijk is wel om de contactregeling gedurende de vakanties tussen partijen evenredig te verdelen. Wanneer er duidelijkheid is, zal de GI de komende periode opnieuw met partijen kijken naar het opstellen van een ouderschapsplan en gaan werken aan de uitgangspunten rondom solo parallel ouderschap. Het is aan partijen om hierin ieder verantwoordelijkheid te gaan nemen. Zij zeggen steeds mee te werken, maar maken dit niet altijd waar. Hoe langer de strijd tussen hen voortduurt, hoe schadelijker dit voor de minderjarigen is.
4.4
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. De Raad ziet een hele complexe situatie. Bij beide ouders is er een opvoedsituatie die goed genoeg wordt geacht. De crux in de problematiek zit in het wantrouwen wat beide ouders naar elkaar hebben. Zij zijn beiden niet bij machte, ook getuige de mondelinge behandeling, om een andere houding te kiezen en water bij de wijn te doen. Dit doet veel met de minderjarigen. Gezien wordt dat [minderjarige 2] als kind de verantwoordelijkheid op zich neemt en de zaak wil beslechten. Zij wil harmonie in het systeem en daaruit komt mogelijk haar wens voort om bij de man te willen wonen. Beide ouders hebben dan één kind bij zich wonen en dan heeft iedereen rust, zo denkt [minderjarige 2] . De vraag is wat het voor [minderjarige 2] gaat betekenen als zij haar hoofdverblijfplaats heeft bij de man. De Raad vreest dat het contact tussen de minderjarigen dan verloren gaat. Niemand weet wat een verhuizing naar Drenthe met [minderjarige 2] écht gaat doen, ook een deskundige niet. Dat maakt het lastig. De Raad denkt dat wanneer [minderjarige 2] naar de man verhuist er bij haar een schuldgevoel kan ontstaan. Het zal altijd in haar geschiedenis blijven staan dat zij, een meisje van 10 jaar, de keuze heeft gemaakt om bij de man te gaan wonen. Dit gaat bepalend zijn voor haar verdere leven. De Raad ziet een verhuizing van [minderjarige 2] niet als een voordeel voor haar en betwijfelt sterk of [minderjarige 2] die keuze op haar leeftijd kan maken. Wanneer [minderjarige 2] bij de vrouw blijft wonen, wil dat niet zeggen dat het beter gaat. Wel verwacht de Raad dat [minderjarige 2] op langere termijn het contact met [minderjarige 1] anders gaat ervaren en dit contact ook neutraler kan worden. De Raad acht het van belang dat de huidige hulpverlening bij [minderjarige 2] betrokken blijft en goed gekeken wordt naar haar positie in het gezin, maar wel vanuit de thuissituatie bij de vrouw. [minderjarige 2] moet zich gehoord voelen en daar moet aandacht voor zijn. De Raad adviseert dan ook om de situatie zoals deze is in stand te houden middels een eindbeschikking. De Raad ziet geen meerwaarde in een aanvullend onderzoek als het gaat om het onderzoeken van de intrinsieke wens van [minderjarige 2] . Het heeft wel meerwaarde dat met beide ouders gesproken wordt over de consequenties van het in stand houden van de huidige situatie, bijvoorbeeld in de vorm van systeemtherapie.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2
De rechtbank overweegt allereerst dat het wijzigen van het hoofdverblijf van de minderjarigen, het wijzigen van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en het verzoek ten aanzien van de inschrijving van de minderjarigen op een andere school, afzonderlijke geschillen tussen partijen in het kader van de gezamenlijke gezagsuitoefening betreffen als bedoeld in artikel 1:253a, lid 1 BW. De rechtbank overweegt, gelet op het bepaalde in voormeld artikel, dat het belang van de minderjarigen centraal staat bij de beoordeling van de verzoeken.
5.3
Op het geschil ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zijn de artikelen 1:253a juncto 1:377e BW van toepassing. Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake een zorgregeling wijzigen indien de omstandigheden nadien zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.4
Alvorens te beslissen dient de rechter, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW, een vergelijk tussen beide ouders te beproeven. Gelet op de uiteenlopende visies van partijen is een vergelijk tussen hen niet mogelijk gebleken. Dit betekent dat de rechtbank op de verzoeken zal beslissen.
Inhoudelijke beoordeling
5.5
In de beoordeling zal de rechtbank allereerst ingaan op het verzoek van de man ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen, nu de overige verzoeken van de man (onder II en IV) en het verzoek van de vrouw onder II en III, afhankelijk zijn van een beoordeling van dat verzoek. Omdat de man bij de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat zijn verzoek onder I enkel nog ziet op de situatie van [minderjarige 2] laat de rechtbank een beoordeling over het hoofdverblijf van [minderjarige 1] buiten beschouwing.
5.6
Nu de man zijn verzoek onder III heeft ingetrokken, is het belang bij een verdere behandeling van dat verzoek komen te vervallen. Dat verzoek zal dan ook worden afgewezen.
Hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2]
5.7
Gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling, waaronder het advies van de Raad en het standpunt van de GI, ziet de rechtbank voor nu geen reden om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] te wijzigen. Nog los van de vraag of er sprake is van een wijziging van omstandigheden, welke noodzakelijk is voor het wijzigen van het hoofdverblijf, acht de rechtbank een behoud van de huidige situatie het meest in het belang van [minderjarige 2] . De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat [minderjarige 2] , maar ook [minderjarige 1] , zich in een fors loyaliteitsconflict bevinden. Genoegzaam is gebleken dat zij door een jarenlange en aanhoudende strijd tussen partijen klem zitten tussen hun ouders. De rechtbank maakt zich hierover grote zorgen. Evenals de Raad acht de rechtbank het mogelijk dat de wens van [minderjarige 2] is ingegeven door dit loyaliteitsconflict en het gedrag van [minderjarige 1] daarvan ook een uitvloeisel is. Onduidelijk en niet vast te stellen is of de wens van [minderjarige 2] om bij de man te wonen intrinsiek is én of zij op 10-jarige leeftijd de consequentie van die wens kan overzien.
Wanneer [minderjarige 2] haar hoofdverblijfplaats bij de man zal hebben, zal zij niet alleen moeten verhuizen uit een voor haar vertrouwde omgeving, maar zal zij ook van school moeten veranderen en haar sociale contacten verliezen. Daar komt nog bij dat haar contact met de vrouw en [minderjarige 1] drastisch zal veranderen en hulpverlening opnieuw opgestart zal moeten worden. Dit samengenomen maakt dat de rechtbank een wijziging van de huidige situatie niet in het belang van [minderjarige 2] acht. Evenals de Raad is de rechtbank van oordeel dat van [minderjarige 2] , gegeven haar loyaliteitsconflict en gegeven haar leeftijd, niet kan worden verwacht dat zij haar leven lang met zich meedraagt dat zij de keuze heeft gemaakt om bij de man te gaan wonen. Het is in beginsel niet aan een minderjarige om die keuze te maken, maar aan ouders om hierover overeenstemming te bereiken en van enige overeenstemming op dit punt (of -treurig genoeg - enig ander punt) is in deze zaak niet gebleken.
5.8
De rechtbank zal het advies van de Raad en de GI dan ook volgen, hetgeen betekent dat de huidige situatie, waarbij de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw, in stand wordt gehouden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat het advies van de GI aan de man om terug te verhuizen ondersteund wordt, al begrijpt zij dat het voor de man niet eenvoudig is om dit te realiseren.
5.9
De rechtbank acht het van belang dat in de komende periode van de ondertoezichtstelling hulpverlening wordt ingezet, gericht op de positie van [minderjarige 2] binnen het gezin vanuit de thuissituatie van de vrouw, een en ander conform het advies van de Raad.
5.1
Nu de rechtbank het verzoek van de man onder I zal afwijzen, brengt dat automatisch met zich mee dat ook zijn verzoeken onder II en IV zullen worden afgewezen alsook de verzoeken van de vrouw onder II en III.
5.11
De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat de man geen verzoek heeft gedaan ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingssituatie voor het geval het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw blijft. Daarmee blijft ook de huidige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in stand. De rechtbank geeft partijen nog mee dat zij de uiting van [minderjarige 2] dat zij liever bij de man zou willen wonen, begrijpt als een behoefte om de man vaker te willen zien. Het is aan partijen om hierover afspraken te maken. De GI kan partijen hierin ondersteunen. Als partijen hierin niet slagen, ligt voor de GI de mogelijkheid open om een verzoek te doen ex artikel 1:265g BW.
Proceskosten
5.12
Omdat partijen ex-echtgenoten van elkaar zijn en het geschil betrekking heeft op hun beider kinderen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd. Dat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten moet dragen.
5.13
Een en ander betekent dat de rechtbank de volgende beslissing neemt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1
wijst alle verzoeken af;
6.2
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. Phillips, voorzitter, mr. Van Triest en mr. Jurkovich, allen kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 augustus 2024, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.