In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het inrijden van een geslotenverklaring op de Houtmarkt in Breda op 31 augustus 2022. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 7 juni 2024 was de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. I.M.E. van der Meijden, terwijl betrokkene niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie.
De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, omdat de wettelijke voorwaarden voor het afzien van horen niet waren nageleefd. De kantonrechter heeft de boete met 25% gematigd en bepaald dat het teveel betaalde bedrag aan zekerheid door de officier van justitie aan betrokkene moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.