In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten van de vereiste verzekering voor een bromfiets. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting is betrokkene verschenen, evenals de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De registercontrole heeft de gedraging correct waargenomen. Echter, de kantonrechter heeft ook geconstateerd dat er verwarring was over de acceptatie van de verzekering, wat aanleiding gaf om de boete met 25% te matigen. Daarnaast is vastgesteld dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en de beschikking gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. De uitspraak is openbaar gedaan en betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.