ECLI:NL:RBZWB:2024:5439

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
10751979 \ MB VERZ 23-531
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.C. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete en matiging van de boete wegens schending van hoorplicht en redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een boete ontvangen voor het parkeren op een vergunninghoudersplaats zonder de vereiste vergunning. De gemachtigde van de betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 7 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De kantonrechter heeft echter ook rekening gehouden met de omstandigheden die de gemachtigde heeft aangevoerd, waaronder de schending van de hoorplicht door de officier van justitie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wet. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep gegrond is en de beslissing van de officier van justitie vernietigd moet worden.

Daarnaast heeft de kantonrechter vastgesteld dat er sprake is van een schending van de redelijke termijn, aangezien de procedure langer dan twee jaar heeft geduurd. Dit heeft geleid tot een verdere matiging van de boete. Uiteindelijk heeft de kantonrechter besloten de boete te matigen tot € 42,19, plus administratiekosten, en heeft de officier van justitie opgedragen het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 10751979 \ MB VERZ 23-531
CJIB-nummer: 2062 5422 4835 1386
uitspraakdatum: 7 juni 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene
gemachtigde : [gemachtigde]

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Gemachtigde heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door gemachtigde beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 juni 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene en gemachtigde zijn niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven:
parkeren op een parkeerplaats vergunninghouders (bord E9) zonder vergunning voor dat voertuig op de Godevaert Montenstraat te Breda op 14 maart 2022 om 15:50 uur.
Gemachtigde heeft namens betrokkene in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. Het bezwaar van de overige zeven boetes zijn volgens gemachtigde wel gegrond verklaard. Het gaat over eenzelfde onbewuste overtreding. De vriend van gemachtigde heeft eenzelfde vergunning, maar heeft een automatische verlening gekregen. Op het moment dat gemachtigde de boete vond, heeft zij direct actie ondernomen. Het betreft verschillende tijdstippen en locaties, waardoor het volgens betrokkene bewijst dat zij niet op de hoogte was.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De andere boetes waar gemachtigde naar verwijst, zijn niet dezelfde soort boetes. Bij die andere boetes gaat het over naheffing vanwege parkeerkosten. De verantwoordelijkheid ligt bij gemachtigde. Gemachtigde dient het zelf in de gaten te houden en niet gemeente Breda. Toch verzoekt de zittingsvertegenwoordiger gelet op de omstandigheden de boete met 25% te matigen. Daarbij is er sprake geweest van schending van de redelijke termijn, waardoor en nog een matiging van 25% toe moet worden gepast. Ook is betrokkene bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. Hierdoor moet de boete nogmaals gematigd worden met 25% aangezien er sprake is geweest van schending van de hoorplicht.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd.
De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd wel aanleiding om de boete te matigen. Daarbij is van belang dat de kantonrechter rekening houdt met de omstandigheden die gemachtigde in het beroepschrift heeft aangevoerd. De boete zal worden gematigd met drie keer 25%.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Schending redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 14 maart 2022 en is de redelijke termijn dus met bijna drie maanden overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter de boete matigen. De boete zal worden gematigd met drie keer 25%, de boete zal € 42,19 bedragen.
Conclusie
De kantonrechter zal het beroep gegrond verklaren gelet op de schending van de hoorplicht. Voorts zal de kantonrechter de inleidende beschikking wijzigen, waarbij de boete wordt gematigd wegens schending van de hoorplicht en de redelijke termijn. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 42,19 plus € 9,- administratiekosten;
  • draagt de officier van justitie op het bedrag van € 57,81 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.LC.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.
Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: