ECLI:NL:RBZWB:2024:5441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
10930454 \ MB VERZ 24-159
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.H.C. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verkeersboete wegens schending van hoorplicht en redelijke termijn

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan betrokkene was opgelegd. De boete was opgelegd voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring op de Keizerstraat te Breda op 11 mei 2022. Betrokkene had tegen de boete beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.

Tijdens de zitting op 7 juni 2024 was de officier van justitie vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze, terwijl betrokkene niet aanwezig was. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond door de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had aangevoerd dat de boete niet redelijk was, omdat hij niet op de hoogte was van de geslotenverklaring. De officier van justitie stelde echter dat de verbalisant de bevoegdheid had om een boete op te leggen.

De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid was gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep gegrond was. Daarnaast werd vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, wat ook aanleiding gaf tot matiging van de boete. Uiteindelijk werd de boete gematigd tot € 33,75, en werd de beslissing van de officier van justitie vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Zittingsplaats Breda
zaaknummer.: 10930454 \ MB VERZ 24-159
CJIB-nummer: 3062 5422 4948 0846
uitspraakdatum: 7 juni 2024
proces-verbaal van de zitting en uitspraak op een beroep op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv)
in de zaak van
naam :
[betrokkene]
adres : [adres]
woonplaats : [woonplaats]
hierna: betrokkene

Verloop van de procedure

Aan betrokkene is een administratieve sanctie (hierna: boete) opgelegd. Betrokkene heeft daartegen beroep ingesteld bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft het beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing is door betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
De zaak is behandeld op de zitting van 7 juni 2024 Namens de officier van justitie is verschenen mr. A. de Vreeze (hierna: zittingsvertegenwoordiger). Betrokkene is niet verschenen. De kantonrechter heeft op de zitting uitspraak gedaan.

Standpunten

De gedraging waarvoor de boete is opgelegd luidt, kort omschreven:
handelen in strijd met een geslotenverklaring (bord C2 van het RVV 1990. Eenrichtingsverkeer) op de Keizerstraat te Breda op 11 mei 2022 om 18:08 uur.
Betrokkene heeft in het beroepschrift samengevat aangevoerd dat de boete niet redelijk is gelet op de omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. De officier van justitie stelt dat de verbalisant mag beoordelen of een waarschuwing volstaat of er een boete uitgeschreven moet worden. Tijdens het uitschrijven van de boete heeft de verbalisant geen overweging gemaakt, maar vermeldde de verbalisant direct dat er een boete zou worden uitgeschreven. De verbalisant heeft volgens betrokkene niet verklaard of de boete terecht was. Volgens betrokkene was er geen sprake van een gevaarlijke situatie. Betrokkene stelt op de meest veilige manier gehandeld te hebben met de informatie die hij op dat moment had. Op dat moment had betrokkene geen kennis van de bebording over het verbod van fietsen op die plek. Daarom voelt de boete voor betrokkene als onnodig en was een waarschuwing voldoende geweest.
De zittingsvertegenwoordiger heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Betrokkene voert geen ontkenning aan, maar stelt dat hij het verkeersbord niet had gezien. De verbalisant heeft in zijn verklaring wel het verkeersbord en een tijdelijke geslotenverklaring benoemd, waardoor blijkt dat betrokkene het bord ook moet hebben gezien. Een verbalisant heeft een discretionaire bevoegdheid om al dan niet handhavend op te treden bij de constatering van een gedraging. De zittingsvertegenwoordiger verzoekt de boete te matigen met 25% aangezien er sprake is geweest van schending van de redelijke termijn. Ook is betrokkene bij de officier van justitie niet gewezen op het recht om gehoord te worden. Hierdoor moet de boete nogmaals gematigd worden met 25% aangezien er sprake is geweest van schending van de hoorplicht.

Overwegingen

Inhoudelijk
De kantonrechter is van oordeel dat uit de stukken in het dossier - met name uit de verklaring van de verbalisant - voldoende blijkt dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, is verricht. De kantonrechter ziet in wat betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. De boete is dus terecht opgelegd.
Schending hoorplicht
Betrokkene heeft, zonder tussenkomst van een gemachtigde, beroep aangetekend bij de officier van justitie. De officier van justitie heeft betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord. Dit is in strijd met de wet, omdat niet is voldaan aan de wettelijke voorwaarden om van horen af te zien. Volgens vaste rechtspraak dient dit te leiden tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep.
Het beroep tegen die beslissing is om die reden gegrond.
De kantonrechter ziet verder reden de boete te matigen met 25%, omdat sprake is van een structurele schending van de hoorplicht (zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2022:9934).
Schending redelijke termijn
Een ieder heeft recht op behandeling van zijn rechtszaak binnen een redelijke termijn (artikel 6, lid 1 van het EVRM). Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:GHARL:2017:1777) is sprake van schending van die redelijke termijn van berechting wanneer de procedure bij de officier van justitie en de kantonrechter tezamen langer dan twee jaar heeft geduurd. Deze termijn vangt aan bij het opleggen van de boete.
In dit geval is de boete opgelegd op 11 mei 2022 en is de redelijke termijn dus met bijna een maand overschreden.
Omdat sprake is van een overschrijding zal de kantonrechter de boete matigen met 25% (zie ECLI:NL:GHARL:2023:6369). De beslissing van de officier van justitie zal worden gewijzigd.
Gelet op het bovenstaande zal de kantonrechter de boete matigen. De boete zal worden gematigd met twee keer 25%, de boete zal € 33,75 bedragen.
Conclusie
De kantonrechter zal het beroep gegrond verklaren gelet op de schending van de hoorplicht. Voorts zal de kantonrechter de inleidende beschikking wijzigen, waarbij de boete wordt gematigd wegens schending van de hoorplicht en de redelijke termijn. Het bedrag dat betrokkene te veel aan zekerheid heeft betaald moet door de officier van justitie worden terugbetaald.

Beslissing

De kantonrechter:
  • verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep gegrond en vernietigt die beslissing;
  • wijzigt de beslissing van de officier van justitie in die zin dat de boete wordt gematigd tot € 33,75 plus € 9,- administratiekosten;
  • draagt de officier van justitie op het bedrag van € 26,25 dat betrokkene te veel als zekerheidstelling heeft betaald, aan betrokkene terug te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, bijgestaan door de griffier X.LC.M. van Sprundel, en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2024.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
Datum verzending: