In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene, een (snor)fietser, had een boete ontvangen voor het niet gebruiken van de rijbaan op het Nonnenveld te Breda op 10 april 2022. Betrokkene stelde dat hij niet de gedraging had verricht waarvoor de boete was opgelegd. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene toegelicht dat hij naast het voetpad had gereden en dat er geen duidelijke aanwijzingen waren dat hij de rijbaan niet mocht gebruiken. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie voerde aan dat betrokkene als bromfietser de rijbaan niet had gebruikt en dat de gedraging was begaan. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat de gedraging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. De aanwezigheid van een voetgangersbord betekent niet automatisch dat het een voetgangersgebied betreft, en het wegdek was gescheiden van de rijbaan.
De kantonrechter heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de officier van justitie vernietigd en bepaald dat het bedrag van € 109,- dat betrokkene als zekerheid had betaald, door de officier van justitie moet worden terugbetaald. Deze uitspraak is gedaan door mr. W.H.C. van Eck, kantonrechter, en is openbaar uitgesproken op 7 juni 2024. Tegen deze beslissing is geen hoger beroep mogelijk.