In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 juni 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen voor het vasthouden van een mobiel elektronisch apparaat tijdens het rijden op de Boschstraat te Breda op 27 augustus 2022. De betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft de gemachtigde van de betrokkene, mr. B. de Jong, beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 7 juni 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. I.M.E. van der Meijden, was wel aanwezig. De gemachtigde voerde aan dat de gedraging niet had plaatsgevonden, omdat de bijrijder een telefoon vasthield en er geen staandehouding had plaatsgevonden. De kantonrechter oordeelde dat de verklaring van de verbalisant voldoende bewijs bood voor de gedraging, maar erkende ook dat de hoorplicht was geschonden, omdat de betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie.
De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en matigde de boete met 25% vanwege de schending van de hoorplicht. De kantonrechter wijzigde de inleidende beschikking en droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan de betrokkene terug te betalen. Tevens werd een proceskostenvergoeding van € 218,75 toegekend aan de betrokkene. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.