ECLI:NL:RBZWB:2024:5468
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Bodemzaak
- mr. Luijks
- Rechtspraak.nl
Voortzetting huur door zoon na overlijden moeder; geen duurzame gemeenschappelijke huishouding
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de voortzetting van een huurovereenkomst na het overlijden van de moeder van de eiser, [de medebewoner]. De eiser vorderde dat hij de huurovereenkomst met de Stichting Woningmaatschappij Vlissingen (SWV) mocht voortzetten, gebaseerd op artikel 7:268 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek. Hij stelde dat hij sinds januari 2023 zijn hoofdverblijf in de woning had en een duurzame gemeenschappelijke huishouding met zijn moeder voerde. De SWV betwistte deze claims en vorderde in reconventie ontruiming van de woning, stellende dat de eiser niet als medehuurder kon worden gekwalificeerd.
De kantonrechter oordeelde dat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. De rechter concludeerde dat de samenwoning van korte duur was en dat de zorgrelatie tussen de eiser en zijn moeder niet voldeed aan de vereisten voor een duurzame huishouding. De vordering van de eiser werd afgewezen, en de SWV werd in het gelijk gesteld. De eiser werd veroordeeld tot ontruiming van de woning en moest de proceskosten betalen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van voldoende bewijs voor het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding en de voorwaarden waaronder een huurovereenkomst kan worden voortgezet na het overlijden van een huurder.