ECLI:NL:RBZWB:2024:5469

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/342861/ FA RK 18-1528
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
  • mr. Duerink-Bottinga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling in het belang van de minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vaststelling van een omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kind. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.E.J. Kouijzer, verzocht om een omgangsregeling van een weekend per veertien dagen. De moeder, vertegenwoordigd door voormalig advocaat mr. M.W.A. Verhaard, was tegen dit verzoek. De rechtbank heeft in haar beoordeling het belang van de minderjarige vooropgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de vader af te wijzen, omdat de omgang niet in het belang van het kind zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de vader onvoldoende rekening hield met de problematiek van de minderjarige en dat de omgang eerst onder begeleiding en met structuur opgebouwd moest worden. De rechtbank wees het verzoek van de vader af, met de overweging dat de omgang rustig en veilig moet worden opgebouwd, en dat de vader niet openstond voor de voorwaarden die hiervoor noodzakelijk waren. De rechtbank benadrukte het belang van informatievoorziening van de moeder aan de vader over de minderjarige, ondanks de afwijzing van het verzoek tot omgang.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/342861/ FA RK 18-1528
datum uitspraak: 17 juli 2024
nadere beschikking omtrent vaststelling omgangsregeling
in de zaak van
[de man] ,
hierna: de man,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat: mr. C.E.J. Kouijzer te Middelburg ,
tegen
[de vrouw] ,
hierna: de vrouw,
wonende in [plaats 2] ,
Voorheen advocaat mr. M.W.A. Verhaard, onttrokken 2 maart 2022.
over de minderjarige:
-
[minderjarige] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2015, hierna: [minderjarige] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het verdere procesverloop

1.1
In het dossier zitten de volgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 25 augustus 2020 en alle daarin genoemde stukken;
- het rapport van de Raad van 17 mei 2021;
- de rapportage van Kind in Scheiding Zeeland van 7 juni 2022;
- de melding onderzoek na screening UHA van de Raad van 4 juli 2022;
- het rapport van de Raad van 27 januari 2023;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 24 maart 2023;
- het F9-formulier van mr. Kouijzer d.d. 28 maart 2023, met bijlage;
- het rapport van de Raad van 22 januari 2024.
1.2
Het verzoek is nader mondeling behandeld op 17 mei 2024. Bij die behandeling zijn gekomen de man, met zijn advocaat, en de vrouw. Ook was een vertegenwoordiger aanwezig namens de Raad.

2.De verdere beoordeling

2.1
Nog aanhangig is het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] gedurende een weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur, althans een regeling die de rechtbank passend acht.
2.2
Bij beschikking van 25 augustus 2020 zijn partijen verwezen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod. In juni 2022 heeft het zorgloket het hulpverleningstraject negatief teruggekoppeld. Als gevolg van die negatieve terugkoppeling heeft de Raad een nader onderzoek verricht. Uit het rapport van de Raad van 27 januari 2023 blijkt dat de Raad adviseerde de traumabehandeling van [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] af te ronden en pas daarna te gaan werken aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] .
2.3
Bij proces-verbaal van 24 maart 2023 is de behandeling van het verzoek van de man aangehouden tot 28 november 2023, in afwachting van de resultaten van de hulpverlening binnen de nog uit te spreken ondertoezichtstelling. [minderjarige] is bij beschikking van 19 april 2023 onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar. Deze ondertoezichtstelling is niet verlengd.
2.4
In zijn nader onderzoek van 22 januari 2024 adviseert de Raad het verzoek van de man af te wijzen. De Raad acht vaststelling van een omgangsregeling niet in het belang van [minderjarige] . Het is voor [minderjarige] belangrijk dat een eventueel contactherstel plaatsvindt binnen een kader waarin structuur en voorspelbaarheid van belang zijn. De man heeft zich gedurende de ondertoezichtstelling onvoldoende opengesteld voor de adviezen van de GI. Hij is onvoldoende in staat om rekening te houden met de kindeigen problematiek van [minderjarige] . De man wil graag contact met [minderjarige] maar niet onder bepaalde voorwaarden. De man staat niet open voor adviezen vanuit de hulpverlening en wil de omgang met [minderjarige] onder zijn eigen voorwaarden vormgeven. Uit het persoonlijke gesprek tussen de Raad en de man blijkt dat de man zelfbepalend is. Hij bagatelliseert de problemen rondom [minderjarige] . De man heeft de mogelijkheid om toe te werken naar contactherstel onvoldoende benut. Wel vindt de Raad het belangrijk dat de vrouw de man op de hoogte houdt omtrent [minderjarige] . De vrouw kan de man driemaandelijks op de hoogte houden van [minderjarige] door middel van het sturen van een e-mail met informatie over [minderjarige] .
2.5
Tijdens de mondelinge behandeling handhaaft de Raad zijn standpunt. [minderjarige] heeft zijn vader nu zo’n tweeëneenhalf jaar niet gezien. Omgang met zijn vader moet zorgvuldig en veilig worden opgebouwd. School beaamt dat ook. De Raad acht het nodig dat de omgang eerst onder begeleiding plaatsvindt en wordt opgebouwd. De man is het daar niet mee eens en hij wil daar niet aan meewerken. Hij wil zich niet conformeren aan voorwaarden omtrent de omgang. De man wil dat de omgang op zijn manier vorm wordt gegeven maar dat is te belastend voor [minderjarige] . De man kan of wil dat niet inzien. Het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling moet dan ook worden afgewezen. Het is wel belangrijk dat de vrouw de man voorziet van informatie over [minderjarige] . Ooit zal er toch contact moeten komen tussen [minderjarige] en de man en dan is het fijn dat de man op de hoogte is van het wel en wee van [minderjarige] . Bovendien heeft de man ook recht op die informatie.
2.6
Door en namens de man wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat het hem zorgen baart dat het niet beter lijkt te gaan met [minderjarige] . Deze procedure loopt al heel lang en nog steeds gaat het niet goed met [minderjarige] . De man is al lang uit beeld bij [minderjarige] , er is al zo’n tweeëneenhalf jaar geen contact tussen hen geweest. De man maakt zich zorgen over de stabiliteit in het leven van [minderjarige] . Zo is de vrouw al veelvuldig gewisseld van partner en heeft zij op veel verschillende plekken gewoond. De man was graag een stabiele factor in het leven van [minderjarige] geweest. De man kwam niet op 1 lijn te zitten met de GI over wat het beste is voor [minderjarige] . De man wil niet verder meewerken aan het opbouwen van de omgang met [minderjarige] . Hij is het er niet mee eens dat hij maar twee uur onder begeleiding omgang met [minderjarige] mag hebben. Voorheen had hij onbegeleide omgang met [minderjarige] dus hij ziet niet in waarom de omgang nu wel begeleid wel moet. Als er zo weinig omgang plaatsvindt en ook nog onder begeleiding dan bouw je geen band op met je kind. De man krijgt geen enkele garantie dat het beter gaat worden. De bemoeienis van de GI binnen de ondertoezichtstelling heeft ook tot niets geleid. De man wil best meewerken aan adviezen van de Raad, maar dan moet de omgang wel meer dan twee uur begeleid.
2.7
De vrouw voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat [minderjarige] veel heeft meegemaakt. Hij heeft daardoor veel begeleiding nodig. [minderjarige] krijgt nog steeds begeleiding van [jeugdzorginstelling] en volgt daar PMT. Vorige week heeft de vrouw een terugkoppeling van [jeugdzorginstelling] gekregen en haar is meegedeeld dat [minderjarige] flinke stappen vooruit zet. Er zijn nog wel dingen waaraan gewerkt moet worden. [minderjarige] zit ook niet voor niets op speciaal onderwijs. De vrouw was juist blij met de begeleiding vanuit de GI binnen de ondertoezichtstelling. Het is jammer dat de man zijn medewerking niet wilde verlenen aan adviezen van de GI. De vrouw betwist dat de man in het verleden een band heeft opgebouwd met [minderjarige] . Ze zijn nooit voor langere tijd samen geweest. En de keren dat er omgang was heeft [minderjarige] die omgang als niet prettig ervaren. De man deed vaak valse beloften. De vrouw is geschrokken van het advies van de Raad. Als de man echt omgang met [minderjarige] wil, waarom kan hij zich dan niet inleven in de behoeftes en verlangens van [minderjarige] . De vrouw heeft de man echt gegund om omgang met [minderjarige] te hebben en om een band met hem op te bouwen, maar het houdt een keer op. De vrouw is het eens met het advies van de Raad dat omgang tussen de man en [minderjarige] rustig en begeleid moet worden opgebouwd. Nu de man daar niet aan mee wil werken betekent dit volgens de vrouw dat de rechtbank het verzoek van de man moet afwijzen.
Juridisch kader
2.8
In artikel 1:377a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat een ouder zonder gezag over het kind of iemand die een nauwe persoonlijke band met een kind heeft, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
  • omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
  • de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
  • het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
  • er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.9
De rechtbank oordeelt als volgt. De rechtbank acht toewijzing van het verzoek van de man niet in het belang van [minderjarige] . Uit het rapport van de Raad blijkt dat [minderjarige] een zeer kwetsbaar jongetje is dat veel begeleiding en sturing nodig heeft. Hij heeft veel moeite om mensen te vertrouwen en om mensen toe te laten in zijn leven. In het contact met anderen is het voor [minderjarige] belangrijk dat er voorspelbaar op hem wordt gereageerd. Gebleken is dat er al zo’n tweeëneenhalf jaar geen omgang tussen de man en [minderjarige] heeft plaatsgevonden omdat [minderjarige] eerst een interventie bij [jeugdzorginstelling] moest afronden. De rechtbank is het eens met het advies van de Raad dat onder deze omstandigheden de omgang tussen de man en [minderjarige] rustig en begeleid moet worden opgebouwd. De rechtbank is van oordeel dat de wijze waarop de Raad de opbouw van de omgang tussen de man en [minderjarige] adviseert, in het belang van [minderjarige] is. De man wil niet meewerken aan de wijze van opbouw van de omgang zoals door de Raad is geadviseerd. De rechtbank begrijpt de frustratie van de man. De rechtbank vindt het echter wel zorgelijk dat de man zijn eigen wensen met betrekking tot de omgang voorop stelt en niet kijkt naar wat voor [minderjarige] nodig is. [minderjarige] heeft extra behoefte aan duidelijkheid en voorspelbaarheid en omdat er een lange periode geen omgang is geweest tussen de man en [minderjarige] betekent dat dat de omgang rustig en eerst begeleid moet worden opgebouwd. Het is namelijk belangrijk dat de signalen van [minderjarige] tijdens en na de omgang goed gemonitord kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat het opbouwen en het plaatsvinden van de omgang tussen de man en [minderjarige] niet mogelijk is op de wijze zoals de man voor ogen heeft. De rechtbank zal het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling dan ook afwijzen.
Informatieregeling
2.1
Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de vrouw de man eens per kwartaal schriftelijk zal informeren over belangrijke zaken omtrent [minderjarige] , vergezeld van een duidelijke foto van hem waarop zijn gezicht zichtbaar is. Nu er geen hiertoe strekkend verzoek voorligt kan de rechtbank deze afspraak niet vastleggen. De rechtbank wijst er echter op dat ook een afspraak bindend is tussen partijen en verwacht dan ook dat deze zal worden nagekomen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1
wijst het verzoek van de man tot vaststelling van een omgangsregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.