ECLI:NL:RBZWB:2024:5473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/422966 / JE RK 24-1021
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van gezinsproblematiek

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van vier minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2], [minderjarige 3] en [minderjarige 4]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de ondertoezichtstelling voor een periode van zes maanden, met de argumentatie dat er nog werk aan de winkel was met betrekking tot de ontwikkeling van de kinderen en de communicatie tussen de ouders. De ouders, de moeder en de vader, zijn belast met het ouderlijk gezag en de kinderen wonen bij de moeder. Tijdens de mondelinge behandeling gaven de oudste twee minderjarigen aan geen contact meer te willen met hun vader en dat ze rust willen. De kinderrechter heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder het verzoekschrift van de Raad en de standpunten van de ouders en de gecertificeerde instellingen. De kinderrechter concludeerde dat er geen sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen, aangezien het goed met hen gaat en zij aangeven dat de druk om contact met hun vader te hebben hen stress bezorgt. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad afgewezen, met de overweging dat de huidige situatie voor de kinderen het beste is en dat een nieuwe ondertoezichtstelling hen alleen maar onrust zou brengen. De kinderrechter benadrukte dat de ouders zelf de verantwoordelijkheid moeten nemen voor hun situatie zonder de kinderen hierin te belasten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/422966 / JE RK 24-1021
Datum uitspraak: 8 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
Zeeland–West-Brabant, Middelburg,
hierna te noemen de Raad,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2014 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] ,
[minderjarige 4], geboren op [geboortedag 4] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 4] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [plaats 1] ,
advocaat mr. E. Sijnesael te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [plaats 2] ,
advocaat mr. R. Wouters te Middelburg.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, hierna te noemen Leger des Heils.
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming west Zeeland,
hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 31 mei 2024;
  • de brief van mr. Sijnesael van 17 juni 2024, met bijlagen.
Na de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter nog ontvangen de brief met bijlage van de GI van 21 juni 2024 met als bijlage pleitaantekeningen die de GI tijdens de mondelinge behandeling naar voren heeft gebracht.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 20 juni 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI, die via een Teams-verbinding aan de mondelinge behandeling heeft deelgenomen.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] wonen bij hun moeder.
2.3.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 4 juni 2021 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming west Zeeland met ingang 4 juni 2021 en tot 4 juni 2022. Daarna is de ondertoezichtstelling steeds verlengd, laatstelijk bij beschikking van 7 december 2024 met ingang van 4 januari 2024 en tot 4 juni 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] , [minderjarige 3] en [minderjarige 4] voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1
De Raad handhaaft het verzoek. Bij beschikking van 7 december 2023 is de ondertoezichtstelling over de minderjarigen uitgesproken voor de duur van vijf maanden en tot 4 juni 2024. De GI heeft niet tijdig een verzoek tot verlenging van deze ondertoezichtstelling ingediend, waardoor de ondertoezichtstelling is verlopen. De GI is van mening dat het hoogst haalbare binnen de ondertoezichtstelling is bereikt en ziet geen meerwaarde in het uitspreken van een nieuwe ondertoezichtstelling. De Raad is het niet eens met deze visie van de GI en met de beëindiging van de ondertoezichtstelling omdat er nog gewerkt moet worden aan de volgende doelen:
- De ouders stellen een ouderschapsplan op;
- Er wordt gewerkt aan parallel solo ouderschap;
- Het vaderbeeld van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt genuanceerd en zij worden ontschuldigd;
- Inzet van psychologisch onderzoek voor de moeder;
- Ondersteuning van vader in het leren omgaan met zijn ASS-diagnose en/of andere persoonlijke problematiek en de moeilijkheden die hieruit voortkomen.
Als er geen ondertoezichtstelling wordt uitgesproken dan is de Raad bang dat de situatie tussen de ouders alleen maar zal verergeren en de zorgen nog maar meer zullen toenemen. De Raad vraagt zich af of de stem van de kinderen wordt ingevuld door het ernstige loyaliteitsconflict waar zij zich in bevinden. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een zorgelijk vaderbeeld dat van invloed is op hun sociaal-emotionele ontwikkeling en hun identiteitsontwikkeling. Ook het contactverlies bij [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is een zorg omdat dit effect kan hebben op hun vaderbeeld. Alle kinderen ervaren onrust van de negatieve communicatiepatronen die er tussen de ouders zijn. De ouders zijn in staat om de verantwoordelijkheid binnen een aanvaardbare termijn te dragen, maar niet in het vrijwillig kader. Om die reden is het noodzakelijk dat de kinderen onder toezicht worden gesteld. De Raad vindt het noodzakelijk dat een andere GI met de ondertoezichtstelling wordt belast en adviseert het Leger des Heils te benoemen als GI. Ook adviseert de Raad om twee jeugdbeschermers in te zetten om te werken aan de gestelde doelen. Het Leger des Heils heeft bij de Raad aangegeven zich te refereren aan het oordeel van de rechtbank. Mogelijk dat de inzet van een bijzondere curator voor de kinderen ook nog van meerwaarde kan zijn.
4.2
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat zij niet willen dat de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken. Zij hebben al jarenlang diverse hulpverleners gehad en hebben steeds opnieuw moeten kennismaken met hem. Dit willen ze niet meer. Ze willen allebei ook geen contact meer met hun vader. Ze willen graag dat er rust komt.
4.3
De moeder voert verweer tegen het verzoek van de Raad. De moeder ziet geen meerwaarde meer in de ondertoezichtstelling. Er is de afgelopen jaren al zoveel hulpverlening ingezet. Er zijn verder geen hulpverleningsinstanties meer die de ouders nog hulp willen verlenen. De vader zit nog steeds zo in zijn strijd richting de moeder dat er geen sprake kan zijn van constructieve communicatie tussen partijen. De GI bevestigt ook dat de vader steeds de strijd op zoekt. De moeder ziet niet in dat dit ooit nog gaat veranderen. Met vrijwel iedere hulpverleningsinstantie heeft de vader inmiddels een conflict gehad. Bij Slim uit Elkaar is gebleken dat de ouders zo lijnrecht tegenover elkaar staan dat het niet lukt om tot afspraken te komen. Gebleken is dat de doelen van de Raad niet overeenkomen met de doelen van de GI. De GI zegt heel terecht geen meerwaarde meer te zien in de ondertoezichtstelling. Het is maar de vraag of het de ouders gaat lukken een ouderschapsplan op te stellen. In zo’n ouderschapsplan kan men nooit tot in detail iedere afspraak over de kinderen vastleggen. De moeder wil ook graag dat toegewerkt wordt naar parallel solo ouderschap maar dat wil de vader niet. De moeder verwacht dan ook niet dat dit ooit van de grond gaat komen. Wat betreft het persoonlijkheidsonderzoek bij de moeder heeft de huisarts aan haar aangegeven hier geen meerwaarde in te zien. Mocht de moeder alsnog dit onderzoek moeten laten uitvoeren dan zal zij dat uiteraard doen. En als de ondertoezichtstelling al wordt uitgesproken adviseert de Raad de uitvoering daarvan bij het Leger des Heils te beleggen, terwijl het Leger des Heils zegt dat de ouders eigenlijk niet tot hun doelgroep behoren. Daar heeft de moeder dan ook geen enkel vertrouwen in. Bovendien geven [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk aan dat ze klaar zijn met alle hulpverlening en dat ze heel graag willen dat de ondertoezichtstelling eindigt. Daar moet ook naar geluisterd worden. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ervaren weinig hinder van de strijd tussen de ouders. Zij gaan naar hun vader en komen daar blij van terug. Met alle kinderen gaat het dus goed en er zijn ook geen zorgen over de thuissituatie. De moeder vraagt zich dan ook af op welke grond de ondertoezichtstelling zou moeten worden uitgesproken.
4.4
Door en namens de vader wordt tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat hij het eens is met het verzoek van de Raad. De moeder geeft al jaren geen emotionele toestemming aan de kinderen om contact met hun vader te hebben. Zelfs daarvan wordt gezegd dat het aan de vader ligt. De vader heeft veel ondernomen. Zo heeft hij de beste polikliniek gezocht voor zijn diagnose. Als de ondertoezichtstelling stopt dan is de financiering daarvan niet meer beschikbaar. De vader snapt dat hij niet altijd de juiste keuzes maakt. Het is belangrijk dat de hulpverlening die is ingezet nu wordt doorgezet. Het verbaast de vader dat de moeder aangeeft dat het goed gaat met de kinderen. Dat is namelijk niet zo. Recent is vanuit school aangegeven dat er zorgen zijn over het zelfbeeld van [minderjarige 2] . Zij zit klem en moet daar hulp voor krijgen. Er is sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun vader niet zien. En dat heeft ook zijn weerslag op de jongste twee kinderen. Het is goed dat, als de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, een nieuwe GI belast wordt met de uitoefening van de ondertoezichtstelling. De vader heeft nog steeds de hoop dat er dingen gaan verbeteren en dat gaat gelet op de instelling van de huidige jeugdbeschermer met deze GI niet meer lukken. De vader is er zeker van dat de situatie binnen het vrijwillig kader sowieso niet gaat verbeteren dus alleen om die reden al dient de ondertoezichtstelling te worden uitgesproken. Er is alle reden om het verzoek van de Raad toe te wijzen.
4.5
De GI voert tijdens de mondelinge behandeling aan dat het opnieuw uitspreken van de ondertoezichtstelling niets meer toevoegt. Alle hulpverlening die mogelijk is geweest is al ingezet voor de ouders. De doelen die de Raad nu stelt en waaraan gewerkt moet worden binnen de ondertoezichtstelling zijn in de periode van 2021 tot 2024 al uitvoerig aan bod gekomen. De kinderen hebben intensieve hulpverleningstrajecten gevolgd, waaronder EMDR en PMT, voor de verwerking van trauma en hun vaderbeeld. Recent is er nog psycho-educatie ingezet voor de kinderen. De kinderen zijn hulpverleningsmoe en hebben behoefte aan rust. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben een duidelijk beeld van hun vader en bij hen speelt het feit dat hun vader geen erkenning geeft aan hun gevoelens en steeds de strijd opzoekt. Het steeds opnieuw inzetten van nieuwe trajecten is belastend voor de kinderen. Toen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hoorden dat er geen contact met hun vader meer zou worden afgedwongen ontstond er bij hen eindelijk rust. Daarvoor hadden ze continue buikpijn en hoofdpijn. Nu hen is duidelijk is gemaakt dat contact met hun vader niet langer wordt afgedwongen lijken ze minder angst voor hun vader te hebben. Het is niet in het belang van de kinderen om hen opnieuw onder toezicht te stellen. Zowel met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gaat het goed en zij ontwikkelen zich adequaat. Het risico bestaat dat als de kinderen nu opnieuw onder toezicht worden gesteld dit veel afbreuk doet aan hun vertrouwen in de hulpverlening met als gevolg dat zij in de toekomst niet zo snel meer vertrouwen in hulpverlening zullen krijgen. Mocht de kinderrechter een ondertoezichtstelling wel nodig achten dan geeft de GI ter overweging mee om alleen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht te stellen.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter oordeelt als volgt. Op basis van de stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de wettelijke criteria zoals genoemd in artikel 1:255 BW.
5.2.
De kinderrechter constateert dat er geen sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarigen. De kinderrechter stelt vast het goed lijkt te gaan met zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] als met [minderjarige 3] en [minderjarige 4] . Tussen de vader en [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is sprake van een positief en stabiel contact. [minderjarige 3] en [minderjarige 4] hebben het fijn bij hun vader en het feit dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] geen contact met hun vader hebben lijkt dit positieve contact niet in de weg te staan. De minderjarigen hebben grote stappen vooruit gezet en alhoewel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] duidelijk zijn in hun wens dat zij geen contact meer met hun vader willen lijkt het goed met hen te gaan. Zij geven aan dat zij rust ervaren sinds de druk om contact te hebben met hun vader weg is. De kinderrechter acht het niet in hun belang om de positieve weg die zij zijn ingeslagen te doorbreken door hen opnieuw onder toezicht te stellen. Zowel [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben de kinderrechter laten weten dat zij last hebben van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter verwacht dat het opnieuw uitspreken van een ondertoezichtstelling tot zoveel stress en onrust bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zal leiden dat hun ontwikkeling in het gedrang zal komen. Enerzijds is het mogelijk dat [minderjarige 3] en [minderjarige 4] het voorbeeld van hun oudere zusjes gaan volgen en in de toekomst niet meer naar vader willen, anderzijds is het mogelijk dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] het voorbeeld van [minderjarige 3] en [minderjarige 4] gaan volgen als er meer ontspanning is gekomen. De huidige situatie kan ook blijven zoals die is. De ongelijke situatie bij enerzijds [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en anderzijds [minderjarige 3] en [minderjarige 4] is vanwege deze onzekerheid geen argument om een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen te veronderstellen. De kinderrechter heeft niet de indruk dat de moeder de contacten met de vader in de weg staat.
De kinderrechter constateert verder dat er na jaren van inzet van hulpverlening binnen het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling niets is veranderd aan de verstoorde verhouding tussen de ouders. De kinderrechter heeft dan ook niet de verwachting dat inzet van hulpverlening binnen een nieuwe ondertoezichtstelling nu wel effect zal sorteren. Het is mogelijk dat de vader er nu anders inzit dan tevoren en dat bijvoorbeeld parallel solo-ouderschap mogelijk is. Dat zou wenselijk zijn. Een ondertoezichtstelling (van de kinderen) is daarvoor niet de geëigende weg. Dit kunnen ouders zelf oppakken.
Alleen [minderjarige 3] en [minderjarige 4] onder toezicht stellen is in de ogen van de kinderrechter een verkeerde boodschap naar hen. Bovendien gaat het met hen goed.
Voorts is onzeker of en wanneer het Leger des Heils zou kunnen beginnen, en of er de mogelijkheid bestaat om twee jeugdbeschermers te benoemen. Dit geeft heel veel onzekerheid en onduidelijkheid, niet alleen bij de ouders maar ook bij de kinderen.
De kinderrechter stelt het belang van de minderjarigen bij rust voorop en dat betekent dat de kinderrechter van oordeel is dat het verzoek van de Raad moet worden afgewezen.
5.3
De suggestie van de Raad om een bijzonder curator te benoemen neemt de kinderrechter niet over. Opnieuw is dan de ingang de kinderen terwijl de ouders iets anders moeten gaan doen. Dan ontstaat er opnieuw onrust bij de kinderen. Indien de ouders een traject van bemiddeling of parallel solo ouderschap willen ingaan, kunnen ze dat buiten de kinderen om doen. Zij kunnen hiertoe het initiatief nemen zonder de kinderen hierin te belasten.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de Raad af.
Deze beslissing is gegeven door mr. de Beer, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 8 juli 2024 in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.