ECLI:NL:RBZWB:2024:5476

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/420345 / JE RK 24-481 en C/02/420347 / JE RK 24-482
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beeindiging ondertoezichtstelling en schorsing van de omgang

Op 10 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te beëindigen en de omgangsregeling met de vader op te schorten, toegewezen. De minderjarigen zijn sinds 5 augustus 2020 onder toezicht gesteld, en deze maatregel is meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen last hebben van de ondertoezichtstelling en dat er geen zicht is op contactherstel met de vader. De moeder en de GI hebben aangegeven dat de kinderen behoefte hebben aan rust en dat de ondertoezichtstelling hen onder druk zet. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de ondertoezichtstelling beëindigd moet worden. De omgangsregeling met de vader is voor onbepaalde tijd opgeschort, omdat contact met de vader in strijd is met de belangen van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/420345 / JE RK 24-481 (
beëindiging ondertoezichtstelling)
C/02/420347 / JE RK 24-482 (
wijziging zorgregeling)
Datum uitspraak: 10 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en een wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Etten-Leur,
hierna te noemen: de GI,
over
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. M.A. Breewel-Witteveen te Goes,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
In zaaknummer C/02/420347 / JE RK 24-482:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 maart 2024;
In zaaknummer C/02/420345 / JE RK 24-481:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 19 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024 en is nader voortgezet op 20 juni 2024. Bij die mondelinge behandelingen waren aanwezig:
- de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige 2] en [minderjarige 1] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van 5 augustus 2020 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst bij beschikking van 28 juli 2023 met ingang van 5 augustus 2023 en tot 5 augustus 2024.
2.4.
Bij beschikking van 12 mei 2023 heeft de kinderrechter de bij beschikking van 30 november 2022 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] gewijzigd en de omgang van de kinderen met de vader voor de duur van de ondertoezichtstelling opgeschort.

3.Het verzoek

Inzake C/02/420345 / JE RK 24-481:
3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling te beëindigen.
Inzake C/02/420347 / JE RK 24-482:
3.2.
De GI verzoekt de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen en de omgangsregeling voor onbepaalde tijd op te schorten, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft de verzoeken. De beide verzoeken hangen nauw met elkaar samen. Er is al langere tijd geen contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de man en er is ook geen zicht op dat dat contact er gaat komen. Vorige week heeft er nog een gesprek plaatsgevonden met [minderjarige 2] en moeder, omdat [minderjarige 2] wat zorgen laat zien. Die zorgen hebben deels te maken met hoe het onderwijs gaat. [minderjarige 2] blijft nu een schooljaar zitten. Dat is mogelijk wel goed voor hem want zo ziet hij wat de consequenties van zijn gedrag kunnen zijn. Tegelijkertijd is het van belang om te kijken hoe het komt dat [minderjarige 2] het onderwijs niet goed kan volgen. [minderjarige 2] geeft aan de GI aan dat het ermee te maken heeft dat er bij hem veel onduidelijkheid bestaat over het wel of niet moeten hebben van contact met zijn vader. Het is van belang dat er, zeker richting de kinderen, duidelijkheid komt over het contact tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de man. De GI vindt het in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor onbepaalde tijd wordt opgeschort. De ondertoezichtstelling loopt nu best al een lange tijd. Er is veel hulpverlening ingezet die helaas niet tot resultaat heeft geleid. Gelet op de afloopdatum van de ondertoezichtstelling, 5 augustus a.s., heeft de GI nog getwijfeld of het verzoek wel of niet moet worden gehandhaafd. Toch handhaaft de GI het verzoek tot beëindiging van de ondertoezichtstelling omdat de jongens veel spanning ervaren van de druk die de ondertoezichtstelling bij hen teweeg brengt. Ook al weten ze dat de GI hen niet zal dwingen contact met hun vader te hebben, toch zorgt de ondertoezichtstelling voor flinke spanning bij [minderjarige 2] en [minderjarige 1] . Zij willen dan ook heel graag dat de ondertoezichtstelling eindigt. De GI heeft de verwachting dat de moeder, als de ondertoezichtstelling is beëindigd, zal blijven meewerken aan benodigde hulpverlening. Dit is ook haar plicht als ouder en daar is zij zich van bewust van. De GI ziet geen meerwaarde meer in het nog langer uitvoeren van de ondertoezichtstelling.
4.2.
Door en namens de moeder wordt aangevoerd dat zij het eens is met de verzoeken van de GI. Er zit een meerwaarde in de vroegtijdige beëindiging van de ondertoezichtstelling nu er dan geen tussentijdse toets door de Raad plaatsvindt. Het is in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat de ondertoezichtstelling op zeer korte termijn wordt beëindigd. De communicatie tussen de ouders is erg slecht en het blijft lastig om hen op één lijn te krijgen. Van een verdere voortzetting van de ondertoezichtstelling hebben [minderjarige 2] en [minderjarige 1] alleen maar last. De moeder vindt het ook in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] dat de omgangsregeling met de vader wordt opgeschort omdat dit zal zorgen voor rust. De kinderen willen geen contact meer met hun vader en daar heeft de vader het zelf naar gemaakt. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] verdienen het dat de druk van het moeten hebben van contact met hun vader weg wordt genomen zodat ze zich in alle rust kunnen richten op hun school.
4.3.
De vader voert tijdens de mondelinge behandelingen aan dat hij het niet eens is met de verzoeken van de GI. De ondertoezichtstelling heeft niet gebracht wat die had moeten brengen. De doelstellingen zijn niet behaald. Dat heeft meerdere oorzaken en de vader is er zelf ook debet aan. De vader wordt overal buitengesloten. Als hij de kinderen wil spreken dan wordt hij weggedrukt. Is het niet door de kinderen zelf, dan wel door de instanties zelf. De informatievoorziening van de moeder richting hem stelt niet veel voor. De moeder voorziet de vader van te weinig informatie over de kinderen. De vader heeft recht op bepaalde informatie maar die wordt hem ontnomen. Als hij daarover een vraag stelt aan de GI dan wordt er ook niets mee gedaan. De vader mist de kinderen en hij wil heel graag weer contact met ze. Er moet uitgezocht worden waarom de kinderen geen contact meer met hem willen en hieraan moet nog verder gewerkt worden. En hij wil graag een nieuwe kans om zelf met de kinderen te praten. De laatste keer is niet goed gegaan maar dat zal nu beter zijn. Die kans krijgt hij ten onrechte niet.

5.De beoordeling

Inzake C/02/420347 / JE RK 24-482
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 1 kan de kinderrechter op verzoek van de GI voor de duur van de ondertoezichtstelling een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
5.1.
Op grond van artikel 1:265g lid 3 BW geldt dat de op basis van het eerste lid vastgestelde c.q. gewijzigde regeling door blijft lopen, zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd. Uit dit artikellid volgt dat zodra de ondertoezichtstelling is geëindigd, de op grond van het eerste lid vastgestelde regeling als een regeling als bedoeld in artikel 1:253, tweede lid, onder a, van het BW dan wel artikel 1:377a, tweede lid, van het BW geldt.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 12 mei 2023 is de bij beschikking van 30 november 2022 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken ten aanzien van de minderjarigen gewijzigd en is de omgang tussen de vader en de minderjarigen opgeschort voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 5 augustus 2024. De kinderrechter is van oordeel dat de zwaarwegende belangen van de minderjarigen aanleiding geven om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor onbepaalde tijd op te schorten en het verzoek van de GI daartoe aldus toe te wijzen nu omgang tussen de vader en [minderjarige 2] en [minderjarige 1] in strijd is met hun zwaarwegende belangen.
5.3.
Uit de stukken en hetgeen de GI en de moeder tijdens de mondelinge behandelingen naar voren hebben gebracht blijkt dat de minderjarigen last ervaren van de ondertoezichtstelling en gebukt gaan onder de spanning om contact te moeten hebben met hun vader. [minderjarige 2] en [minderjarige 1] hebben tijdens het gesprek met de kinderrechter allebei ook aangevoerd dat zij hiervan stress ondervinden. Al sinds november 2022 vindt er geen omgang meer plaats tussen de vader en de minderarigen. Het is niet mogelijk gebleken om op enige wijze de omgang tussen [minderjarige 2] en [minderjarige 1] en de vader terug op te starten. De kinderrechter stelt vast dat er op termijn ook geen mogelijkheden zijn tot contactherstel met de vader nu de visie van de vader over wat daarvoor nodig is flink verschilt met de visie van de GI. Gebleken is dat [minderjarige 2] en [minderjarige 1] behoefte hebben aan rust en dat voor hen duidelijk is dat zij, nu niet, maar ook niet op termijn, gedwongen zouden kunnen worden tot contact met hun vader. De kinderrechter vindt het dan ook in het belang van [minderjarige 2] en [minderjarige 1] noodzakelijk dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voor onbepaalde tijd wordt opgeschort en zal daartoe dan ook beslissen.
Inzake C/02/420345 / JE RK 24-481
Wettelijk kader
5.4.
Ingevolge artikel 1:261 BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling opheffen indien de grond, bedoeld in artikel 255, lid 1, BW, niet langer is vervuld.
Inhoudelijke beoordeling
5.5.
Op grond van de gedingstukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat niet is voldaan aan de gronden zoals genoemd in artikel 1:255 lid 1 BW.
5.6.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.7.
Uit de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandelingen blijkt dat het bij de ondertoezichtstelling gestelde doel van contactherstel niet meer van toepassing is. Gebleken is dat het niet is gelukt om te werken aan contactherstel tussen de vader en de minderjarigen. Er vindt al geruimere tijd geen omgang tussen de vader en de minderjarigen plaats en de minderjarigen zijn duidelijk in hun wens ook in de toekomst geen contact meer met hun vader te willen hebben. Nu de kinderrechter de (belangrijkste) gronden voor de ondertoezichtstelling niet langer aanwezig acht zal de kinderrechter het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling toewijzen.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.8.
De kinderrechter zal de beslissingen uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
Inzake C/02/420345 / JE RK 24-481:
6.1.
beëindigt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van 10 juli 2024;
Inzake C/02/420347 / JE RK 24-482:
6.2.
schort de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen op voor onbepaalde tijd;
Inzake C/02/420345 / JE RK 24-481 en C/02/420347 / JE RK 24-482:
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024 door mr. de Beer, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Duerink-Bottinga, griffier, en op schrift gesteld op 5 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.