Op 10 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de beëindiging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De kinderrechter heeft de verzoeken van de gecertificeerde instelling (GI) om de ondertoezichtstelling te beëindigen en de omgangsregeling met de vader op te schorten, toegewezen. De minderjarigen zijn sinds 5 augustus 2020 onder toezicht gesteld, en deze maatregel is meerdere keren verlengd. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen last hebben van de ondertoezichtstelling en dat er geen zicht is op contactherstel met de vader. De moeder en de GI hebben aangegeven dat de kinderen behoefte hebben aan rust en dat de ondertoezichtstelling hen onder druk zet. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de minderjarigen voorop staan en dat de ondertoezichtstelling beëindigd moet worden. De omgangsregeling met de vader is voor onbepaalde tijd opgeschort, omdat contact met de vader in strijd is met de belangen van de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ook in het geval van hoger beroep.