In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De werkgever, een B.V., had verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, omdat deze zich schuldig had gemaakt aan onzedelijk gedrag op de werkvloer. Na bewijslevering is vastgesteld dat de werknemer meerdere collega's onzedelijk heeft betast en aan hun kleding heeft getrokken, wat door verschillende getuigen is bevestigd. De kantonrechter oordeelde dat dit gedrag ernstig verwijtbaar was en dat de werkgever daarom niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te zetten. De arbeidsovereenkomst is ontbonden met ingang van 6 augustus 2024, zonder opzegtermijn en zonder recht op transitievergoeding. De werknemer is bovendien veroordeeld in de proceskosten van de procedure. Daarnaast is het concurrentiebeding van de werknemer vernietigd, omdat de kantonrechter oordeelde dat het hem onbillijk benadeelde. De werkgever had niet aangetoond dat het vertrek van de werknemer zou leiden tot een aantasting van het bedrijfsdebiet. De kantonrechter heeft ook geoordeeld dat de werknemer niet-ontvankelijk is in zijn verzoek om als 'good leaver' te worden aangemerkt, aangezien de werkgever geen partij is in de aandeelhoudersovereenkomst waar dit verzoek op is gebaseerd.