In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen omdat het kenteken van zijn motorrijtuig niet behoorlijk zichtbaar was. Betrokkene heeft hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Vervolgens heeft betrokkene beroep aangetekend bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting heeft betrokkene verklaard dat hij zich niet bewust was van de onzichtbaarheid van de kentekenplaten en dat hij deze fout direct na staandehouding heeft hersteld. De zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie heeft verzocht om de boete te matigen, onder andere omdat betrokkene niet is gehoord door de officier van justitie en omdat de redelijke termijn is overschreden.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende vaststaat. Echter, de kantonrechter heeft ook vastgesteld dat er sprake is van een schending van de hoorplicht, omdat betrokkene niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord door de officier van justitie. Dit heeft geleid tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond is. Daarnaast is de redelijke termijn van berechting overschreden, wat ook heeft bijgedragen aan de beslissing om de boete te matigen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de boete vastgesteld op € 50,- en de beslissing van de officier van justitie vernietigd.