In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 8 km/u te hard op de N256 Deltaweg. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 2 juli 2024 heeft de zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, namens de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de gedraging voldoende vaststaat en verzocht om matiging van de boete met 25% vanwege schending van de hoorplicht. Betrokkene voerde aan dat de boete niet redelijk was gezien de omstandigheden van de gedraging en dat hij niet in de gelegenheid was gesteld om gehoord te worden door de officier van justitie.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was vastgesteld en dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de kantonrechter constateerde dat de officier van justitie betrokkene niet had gehoord, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter besloot de boete te matigen en droeg de officier van justitie op om het te veel betaalde bedrag aan betrokkene terug te betalen. De uitspraak werd openbaar gedaan en er was geen mogelijkheid tot hoger beroep.