In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het overschrijden van een doorgetrokken streep op de Krabbenkreekweg te Oud-Vossemeer op 24 november 2022. Betrokkene ontkende de gedraging te hebben verricht en stelde dat hij op het tijdstip van de bekeuring niet op de betreffende locatie was. De officier van justitie had het beroep van betrokkene ongegrond verklaard, waarna betrokkene in beroep ging bij de kantonrechter. Tijdens de zitting was de gemachtigde van betrokkene, mr. I.N.D.J. Rissema, niet aanwezig, maar de zittingsvertegenwoordiger van de officier van justitie, mr. A. de Vreeze, was wel aanwezig.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. Betrokkene had geen concrete feiten of bewijzen overgelegd die zijn verweer konden onderbouwen. Echter, de kantonrechter constateerde ook dat de officier van justitie de hoorplicht had geschonden door betrokkene niet in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord. Dit was in strijd met de wet en leidde tot de vernietiging van de beslissing van de officier van justitie. De kantonrechter verklaarde het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond en matigde de boete vanwege de structurele schending van de hoorplicht. Tevens werd een proceskostenvergoeding toegekend aan betrokkene.
De beslissing van de kantonrechter hield in dat de boete werd gewijzigd en dat het bedrag dat betrokkene te veel had betaald aan zekerheidstelling door de officier van justitie moest worden terugbetaald. De proceskostenvergoeding werd vastgesteld op € 218,75. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door de kantonrechter en de griffier.