In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het rijden van 30 km per uur boven de toegestane snelheid op de autosnelweg A58. Betrokkene heeft beroep aangetekend bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 2 juli 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie was vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant. De snelheid was gemeten over een afstand van 1.200 meter, en de kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd. Echter, de officier van justitie had betrokkene niet in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord, wat in strijd is met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter heeft de boete gematigd, omdat er sprake was van een structurele schending van de hoorplicht. De beslissing van de officier van justitie werd vernietigd en de inleidende beschikking werd gedeeltelijk gewijzigd, waarbij het bedrag dat betrokkene te veel had betaald, moest worden terugbetaald. De uitspraak benadrukt het belang van het horen van de betrokkene in administratieve procedures en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichting.