In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete die aan de betrokkene was opgelegd. De betrokkene had een administratieve sanctie ontvangen en had hiertegen beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. De betrokkene ging vervolgens in beroep bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 2 juli 2024 was de betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie werd vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De gedraging waarvoor de boete was opgelegd, betrof het niet meewerken aan een speekselonderzoek op de Rijksweg Voetpomp Selnisse op 5 augustus 2022.
De kantonrechter oordeelde dat de gedraging voldoende was vastgesteld op basis van de verklaring van de verbalisant. De betrokkene had aangevoerd dat de verklaring op ambtseed afweek van de feiten en dat er mogelijk sprake was van een ambtsmisdrijf door de verbalisant. De kantonrechter vond echter geen aanleiding om aan de verklaring van de verbalisant te twijfelen. Wel werd vastgesteld dat de betrokkene niet was gehoord door de officier van justitie, wat in strijd was met de wettelijke vereisten. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was.
De kantonrechter besloot de boete te matigen vanwege de schending van de hoorplicht en wijzigde de inleidende beschikking. De betrokkene had recht op terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan zekerheid. De uitspraak werd openbaar gedaan en de betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.