In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. Betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het niet afsluiten en in stand houden van de vereiste verzekering voor een motorrijtuig, zoals vastgesteld door de RDW op 4 november 2022. Betrokkene heeft tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde, beroep ingesteld bij de kantonrechter. Tijdens de zitting op 9 april 2024 was betrokkene niet aanwezig, maar de officier van justitie, vertegenwoordigd door mr. C.S. de Meer, was wel aanwezig. De zaak werd aangehouden om betrokkene de kans te geven een artikel 34 WAM verklaring over te leggen. Op 2 juli 2024 vond de tweede zitting plaats, waarbij wederom betrokkene niet aanwezig was, maar nu vertegenwoordigd door mr. A. de Vreeze. De kantonrechter heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. Echter, de kantonrechter oordeelde ook dat de officier van justitie betrokkene niet in de gelegenheid had gesteld om te worden gehoord, wat in strijd was met de wet. Dit leidde tot de conclusie dat het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond was. De kantonrechter heeft besloten de boete te matigen met 25% en het bedrag dat betrokkene te veel had betaald aan zekerheidstelling terug te betalen. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de hoorplicht in administratieve procedures.