ECLI:NL:RBZWB:2024:5502

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
10721236 CV EXPL 23-3891 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de vraag of er na de AOW-gerechtigde leeftijd een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen tussen werknemer en werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter zich gebogen over de vraag of er tussen de eiser, een werknemer, en Albert Heijn B.V. na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van de werknemer een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De werknemer, die op 17 juli 2022 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikte, had eerder verzocht om een jaar langer bij Albert Heijn te mogen werken. De kantonrechter concludeert dat er geen nieuwe arbeidsovereenkomst is ontstaan, omdat er geen overeenstemming is bereikt over de voorwaarden waaronder de werknemer na zijn AOW-gerechtigde leeftijd zou kunnen doorwerken. De werkgever had voorwaarden gesteld voor het aangaan van een nieuw contract, waaronder het invullen van pensioenpapieren, en de werknemer had geen akkoord gegeven op deze voorwaarden. De kantonrechter oordeelt dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op de AOW-gerechtigde leeftijd, en dat er geen stilzwijgende verlenging heeft plaatsgevonden. De vorderingen van de werknemer worden afgewezen, en hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10721236 \ CV EXPL 23-3891
Vonnis van 5 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. E.W. Heespelink,
tegen
ALBERT HEIJN B.V.,
te Zaandam,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Albert Heijn,
gemachtigde: mr. S.H.J. Hogendoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 december 2023
- de mondelinge behandeling van 18 april 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 18 februari 2001 bij de rechtsvoorgangster van Albert Heijn in dienst getreden. [eiser] heeft vervolgens op 19 april 2005 met Albert Heijn een arbeidsovereenkomst gesloten. [eiser] was laatstelijk werkzaam als [functie] in het [locatie] voor 96 uur per periode van vier weken, tegen een salaris van € 16,46 bruto per uur, te vermeerderen met vakantietoeslag, ploegentoeslag en overige emolumenten.
2.2.
In artikel 1.2. van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is bepaald dat de cao voor het personeel van de Distributie-organisatie van Albert Heijn (hierna: cao Logistiek) op de arbeidsovereenkomst van toepassing is.
2.3.
In artikel 1.5 van de cao Logistiek 2021-2023 is het volgende bepaald: “
Het dienstverband eindigt van rechtswege bij het aanbreken van de AOW-gerechtigde leeftijd van de medewerker”.
2.4.
[eiser] heeft per e-mail van 25 oktober 2021 aan zijn teamleidster, mevrouw
[naam 1] (hierna: [naam 1] ) verzocht om mee te werken aan zijn verzoek om een jaar langer bij Albert Heijn te blijven (hetzelfde rooster en dezelfde arbeidsvoorwaarden).
2.5.
Na dit verzoek heeft Albert Heijn op 14 februari 2022 een memo opgesteld, waarin de voorwaarden zijn benoemd voor het doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van een medewerker. De voorwaarden luiden onder meer als volgt: “
  • een medewerker die na het bereiken van de AOW leeftijd, in aanmerking wil komen voor een nieuwe arbeidsovereenkomst, dient dit 3 maanden voor het bereiken van de AOW-leeftijd, kenbaar te maken bij zijn leidinggevende.
  • Een nieuw dienstverband zal alleen worden afgesloten in de vorm van bepaalde tijd, te weten 1 jaar.
  • Een nieuw dienstverband zal worden afgesloten voor maximaal 96 uur. Een medewerker komt daarmee expliciet niet in aanmerking voor RSD conform artikel 7.3 van de cao Logistiek.”.
2.6.
Op 25 maart 2022 heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen [eiser] , [naam 1] en operationeel manager, de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). In dit gesprek is de wens van [eiser] besproken om na het bereiken van zijn AOW-gerechtigde leeftijd nog een jaar bij Albert Heijn te blijven werken.
2.7.
[eiser] heeft per e-mail van 19 april 2022 bij [naam 1] geïnformeerd wat de status is van zijn (concept) verlengingscontract. [naam 1] heeft per e-mail van 2 mei 2022 aan [eiser] bericht dat zijn nieuwe contract is aangevraagd. [eiser] heeft hierop per e-mail van 8 mei 2022 – voor zover van belang – als volgt gereageerd:

Fijn dat je mijn contract hebt aangevraagd. Betekent dat ook dat je duidelijkheid hebt kunnen krijgen over het al dan niet doorlopen van mijn PTN? Bij gebrek aan een uitspraak daarover in de van toepassing zijnde doorwerk-voorwaarden zou je kunnen stellen dat de PTN behouden blijft, omdat ik onder de CAO blijf vallen.”. [naam 1] heeft hierop per e-mail van gelijke datum als volgt geantwoord: “
Aangezien je een nieuw contract krijgt, behoud je hierbijgeenoude rechten. Wel heb je natuurlijk recht op een bepaald percentage toeslag, omdat je op zaterdag werkt”.
2.8.
[eiser] heeft hierop per e-mail van 10 mei 2022 gereageerd, in die zin dat hij het huidige contract wil verlengen met behoud van oude rechten.
2.9.
[naam 1] heeft naar aanleiding van een gesprek met [eiser] op 21 mei 2022 per
e-mail van 23 mei 2022 aan [eiser] bevestigd dat mondeling is besproken dat hij na het bereiken van zijn AOW-gerechtigde leeftijd nog 1 jaar mag blijven werken bij Albert Heijn. In het gesprek van 21 mei 2022 is door Albert Heijn aangegeven dat er een nieuwe arbeidsovereenkomst zal worden gesloten.
2.10.
[naam 1] heeft per e-mail van 1 juli 2022 – voor zover van belang – het volgende aan [eiser] bericht:

Om een nieuw contract te kunnen maken, dien jij eerst uitgeschreven te worden met reden “pensioen”, echter is dit nu niet mogelijk, omdat jij de papieren nog niet retour hebt gestuurd naar het Ahold Delhaize pensioenfonds. Het pensioenfonds heeft jou deze papieren in Februari al toegestuurd en vervolgens op 8 juni nog eens. Zolang jij deze papieren niet invult en retour stuurt, kan ik jou niet uitschrijven en kan er dus ook nog geen nieuw contract gegenereerd worden. Ik verzoek je dan ook om zo snel mogelijk contact met mij op te nemen.”.
2.11.
[naam 1] heeft per e-mail van 13 juli 2022 – voor zover van belang – het volgende aan [eiser] bericht:

(..)Zoals ik in mijn vorige mail al aangaf, kunnen wij geen nieuw contract voor jou maken, zolang jij de papieren niet getekend retour hebt gestuurd naar het Ahold Delhaize Pensioenfonds. We hebben hier met allerlei afdelingen bij elkaar bekeken of en hoe we dit op een andere manier kunnen oplossen, maar dat is niet te doen. Voor jou betekent dit concreetdat jijnietmag komen werken, tot het contract in orde en getekend is.”.
2.12.
[eiser] heeft op 17 juli 2022 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt.
2.13.
[eiser] heeft per e-mail van 19 juli 2022 – voor zover van belang – als volgt op de
e-mail van [naam 1] van 13 juli 2022 gereageerd:

(..)Ondertussen is mijn AOW-datum gepasseerd. Omdat AH nog geen apart doorwerkcontract heeft aangeboden, maar jij en [naam 2] wel hebben laten weten dat ik 1 jaar langer mag werken, betekent dit dat mijn oude contract nu doorloopt en ik op basis daarvan gewoon kan komen werken. Bovendien heeft onze VP Logistics bepaalt in haar voorwaarden dat het doorwerken naadloos moet aansluiten. Donderdag niet komen is dus geen optie.(..)Je hoeft dus geen nieuw contract meer aan te vragen.
2.14.
[eiser] is op 21 juli 2022 op het werk verschenen, waarna de dienstdoende teamleider hem direct naar huis heeft gestuurd.
2.15.
[naam 2] heeft per e-mail van 22 juli 2022 nogmaals aan [eiser] verzocht om de betreffende pensioenpapieren te ondertekenen en aan het pensioenfonds te retourneren.
2.16.
Op 28 juli 2022 heeft er tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Albert Heijn heeft bij brief van gelijke datum aan [eiser] bevestigd dat er momenteel geen sprake meer is van een dienstverband bij Albert Heijn. Tevens heeft Albert Heijn in deze brief aan [eiser] medegedeeld dat zij pas een nieuwe arbeidsovereenkomst kan opmaken nadat zij een bevestiging van het pensioenfonds heeft ontvangen dat [eiser] de betreffende pensioenpapieren ondertekend retour heeft gezonden. [eiser] heeft hierop per e-mail van gelijke datum gereageerd.
2.17.
Albert Heijn heeft bij brief van 5 augustus 2022 aan [eiser] bericht dat zijn dienstverband met ingang van 17 juli 2022 eindigt. [eiser] heeft hierop per e-mail van 6 augustus 2022 gereageerd.
2.18.
[eiser] heeft op 12 augustus 2022 met dhr. [naam 3] (sitemanager bij Albert Heijn, hierna: [naam 3] ) gecorrespondeerd over de inhoud van het tussen partijen op 9 augustus 2022 plaatsgevonden gesprek. In de e-mail van 12 augustus 2022 bericht [eiser] onder meer als volgt:

(..)Persoonlijk ben ik nog even van mening dat mijn dienstverband van voor mijn AOW datum (bij gebrek aan een nieuw contract) doorloopt en dat ik daarom gewoon kan komen werken voor mijn salaris. Als je met een nieuw contract komt, dat een naadloze en ongewijzigde voortzetting is van mijn oude contract, dan is er wat mij betreft geen bezwaar om dit te tekenen, mits dit niet leidt tot problemen met het AH Pensioenfonds, dus dat zou expliciet vermeld moeten worden op het nieuwe contract. Jouw bewering dat ik niet wil doorwerken is dus onjuist.(..) Het tijdelijk reserveren van iemands pensioen mag niet van de belastingdienst en is dus ook niet rechtmatig. Uitstellen mag wel en zou kunnen op basis van artikel 19 sub 15 en 16 van het AH Pensioenreglement. Het pensioenfonds heeft aangegeven dat een beroep op artikel 19 procedureel alleen kan worden gedaan door een van de ondertekenaars van het reglement. Voor mij zou dat de Centrale OR zijn. Ik heb gevraagd of zij dit voor mij willen doen”.
2.19.
Partijen hebben nadien nog op 25 en 26 augustus 2022 (e-mailcorrespondentie tussen [eiser] en [naam 2] ) en 19 en 20 september 2022 (e-mailcorrespondentie tussen [eiser] en [naam 3] ) over en weer op elkaars stellingen en standpunten gereageerd.
2.20.
[eiser] heeft de Voorzieningenrechter onder meer verzocht om wedertewerkstelling
en doorbetaling van het reguliere loon tot de datum dat de arbeidsovereenkomst op
rechtsgeldige wijze zou zijn beëindigd, te verhogen met wettelijke verhoging ex
artikel 7:625 BW en de wettelijke rente. Deze vorderingen zijn bij vonnis van 11 april 2023 afgewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – samengevat – veroordeling van Albert Heijn tot betaling van € 50.573,38 bruto, vermeerderd met wettelijke verhoging, rente en kosten. Daarnaast vordert [eiser] AH te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke bruto netto specificatie.
3.2.
[eiser] legt – samengevat – de navolgende stellingen aan zijn vordering ten grondslag.
3.3.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat hij en Albert Heijn vóór zijn AOW-gerechtigde leeftijd overeenstemming hebben bereikt over de essentialia van zijn arbeidsovereenkomst op basis waarvan er vanaf zijn AOW-gerechtigde leeftijd, te weten vanaf 17 juli 2022, een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar tot stand is gekomen, op basis waarvan hij als [functie] in het [locatie] voor 96 uur per periode van 4 weken tegen een bruto uurloon van € 16,46 bruto per uur te vermeerderen met 8 % vakantietoeslag, ploegentoeslag en overige emolumenten werkzaamheden zou verrichtten. Aangezien er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor de duur van 1 jaar vanaf 17 juli 2022 maakt [eiser] aanspraak op loonbetaling vanaf 17 juli 2022 tot en met 17 juli 2023 alsmede de over dat "doorwerkjaar"
gemiste emolumenten, zijnde een bedrag in totaal van € 50.573,38 bruto.
Voor zover er geen sprake zou zijn van aanbod en aanvaarding ter zake een nieuwe
arbeidsovereenkomst voor 1 jaar, stelt [eiser] zich op het standpunt dat de voor de
AOW-gerechtigde leeftijd bestaande arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd,
met behoud van de toen geldende arbeidsvoorwaarden, nu [eiser] na 17 juli 2022
nog tot 30 juli 2022 heeft gewerkt.
3.4.
Albert Heijn concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.5.
Albert Heijn voert ter motivering van haar verweer – samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft na 17 juli 2022 (de dag waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt) niet meer gewerkt, zodat er geen sprake is van een stilzwijgende verlenging van zijn arbeidsovereenkomst.
Daarnaast blijkt uit de discussie die partijen hadden over de arbeidsovereenkomst na de AOW-datum en de ingangsdatum van het pensioen, dat partijen het niet eens waren over de voorwaarden waaronder [eiser] na 17 juli 2022 kon doorwerken. Partijen hadden dus ook geen overeenstemming bereikt over de nieuwe arbeidsovereenkomst of een verlenging van de bestaande overeenkomst, zodat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 17 juli 2022.
Voor zover wordt geoordeeld dat er na 17 juli 2022 wel een arbeidsovereenkomst bestond tussen partijen stelt Albert Heijn dat het gevorderde bedrag aan salaris onjuist is en verzoekt zij om matiging van de wettelijke verhoging tot nihil. Tot slot maakt Albert Heijn bezwaar tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring.

4.De beoordeling

4.1
In deze zaak dient de vraag te worden beantwoord of er tussen [eiser] en Albert Heijn na 17 juli 2022 een arbeidsovereenkomst heeft bestaan. De kantonrechter beantwoordt deze vraag ontkennend en motiveert dit als volgt.
4.2.
[eiser] stelt primair dat er tussen hem en Albert Heijn na 17 juli 2022 een nieuwe arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. Een arbeidsovereenkomst komt tot stand door aanbod van de ene partij en door aanvaarding van de andere partij. Of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen hangt af van de omstandigheden van het geval. Tussen de werkgever en werknemer moet in ieder geval (wils)overeenstemming zijn bereikt over de (wettelijke) essentialia van de arbeidsovereenkomst, zoals de functie-inhoud, het salaris en de duur van de werkzaamheden.
4.3.
Vaststaat dat [eiser] op 25 oktober 2021 zijn teamleidster heeft gevraagd of hij na het bereiken van zijn AOW-gerechtigde leeftijd nog een jaar bij Albert Heijn kon blijven werken in het Distributiecentrum te Tilburg tegen hetzelfde rooster en dezelfde arbeidsvoorwaarden. Vaststaat dat [eiser] de eerste medewerker was van het distributiecentrum die kenbaar maakte door te willen werken na zijn AOW-gerechtigde leeftijd. Dit heeft ertoe geleid dat Albert Heijn op 14 februari 2022 een memo heeft opgesteld, waarin de voorwaarden zijn benoemd voor het doorwerken na het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd van een medewerker. Vervolgens heeft op 25 maart 2022 een gesprek plaatsgevonden tussen Albert Heijn en [eiser] , waarbij Albert Heijn kenbaar heeft gemaakt bereid te zijn mee te werken aan het verzoek van [eiser] om een jaar langer door te blijven werken.
4.4.
Voor zover [eiser] stelt dat Albert Heijn heeft medegedeeld dat [eiser] een jaar mag blijven doorwerken onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden, volgt de kantonrechter [eiser] daarin niet. Albert Heijn heeft gemotiveerd weersproken dat de door [eiser] gestelde toezegging voor wat betreft de gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden is gedaan en [eiser] heeft geen nadere onderbouwing overgelegd waaruit deze toezegging blijkt. Bovendien acht de kantonrechter een dergelijke toezegging ook niet logisch, gelet op de voorwaarden genoemd in de door Albert Heijn opgestelde memo van 14 februari 2022, waarin staat dat bij doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd een
nieuw dienstverbandwordt afgesloten. Ook volgt uit de correspondentie die na 25 maart 2022 heeft plaatsgevonden tussen [eiser] en Albert Heijn, dat Albert Heijn steeds uitgaat van een nieuw contract, zonder behoud van rechten (e-mail 19 april 2022, 1 juli 2022). Uit de correspondentie tussen [eiser] en Albert Heijn volgt tevens dat [eiser] het aanbod van een nieuwe arbeidsovereenkomst keer op keer heeft afgewezen, of heeft gesteld dat een nieuwe arbeidsovereenkomst een ongewijzigde voortzetting zou moeten zijn van zijn oude contract. Daarmee staat vast tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de vorm van het contract.
4.5.
Evenmin hebben partijen naar het oordeel van de kantonrechter overeenstemming bereikt over de beloning. [eiser] heeft gedurende de gehele periode waarin partijen hebben gecorrespondeerd over het blijven doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd, steeds te kennen gegeven dat hij zijn oude rechten wilde behouden. Daaronder is begrepen de PTN toeslag, die [eiser] ontving. Op grond van de toepasselijke cao geldt dat doorbetaling van deze toeslag niet aan de orde is als er een nieuwe arbeidsovereenkomst wordt gesloten. Nu [eiser] volgens het aanbod van Albert Heijn een nieuw contract zou krijgen na het bereiken van zijn pensioengerechtigde leeftijd, betekende dit het einde van zijn PTN-toeslag. Waar Albert Heijn telkens heeft aangegeven dat oude rechten niet zouden worden voortgezet, is [eiser] er in zijn correspondentie op blijven wijzen dat zijn dienstverband onder dezelfde arbeidsvoorwaarden zou geschieden en een naadloze en ongewijzigde voortzetting zou zijn van zijn bestaande arbeidsovereenkomst. Hieruit volgt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een nieuwe arbeidsovereenkomst.
4.6.
Uit het bovenstaande volgt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een nieuwe arbeidsovereenkomst. De vraag of Albert Heijn de voorwaarde kon stellen dat [eiser] zou zorgdragen voor een correcte afwikkeling (het invullen en retourneren) van de pensioenpapieren, behoeft dan ook geen behandeling meer. Overigens heeft [eiser] geen onderbouwing gegeven van zijn stelling dat het Ahold pensioenfonds heeft bevestigd dat hij het formulier niet hoefde in te leveren en dat zijn pensioen later zou ingaan, noch van zijn stelling dat het pensioenfonds aan [eiser] schriftelijk heeft bevestigd dat zij geen partij is in de Doorwerkregeling.
4.7.
Nu vaststaat dat er geen sprake is van een nieuwe arbeidsovereenkomst, komt de kantonrechter toe aan beantwoording van de vraag of de arbeidsovereenkomst van [eiser] na 17 juli 2022 (stilzwijgend) is verlengd. Vaststaat dat op grond van de toepasselijke cao de arbeidsovereenkomst van [eiser] eindigt bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst op 17 juli 2022 van rechtswege is geëindigd. In haar e-mail van 13 juli 2022 heeft Albert Heijn duidelijk aan [eiser] kenbaar gemaakt dat hij niet mag komen werken tot het nieuwe contract in orde en getekend is. Albert Heijn heeft [eiser] bij gebrek aan een getekende overeenkomst ook niet op 21 juli 2022 toegelaten om werkzaamheden te verrichten. [eiser] heeft daarentegen gesteld dat hij na 17 juli 2022 heeft gewerkt en verwijst daarbij naar de als productie 23 overgelegde urenbief van 29/2022. Albert Heijn heeft gemotiveerd betwist dat uit die urenbrief kan worden afgeleid dat [eiser] na 17 juli 2022 heeft gewerkt. Albert Heijn heeft daartoe aangevoerd dat de urenbrief juist aantoont dat [eiser] niet heeft gewerkt, aangezien – kort samengevat – de brief enkel zogenaamde BCD-uren (uren die op grond van de cao worden doorbetaald in geval van buitengewoon verlof, oftewel uren waarin een medewerker juist niet heeft gewerkt) vermeldt. [eiser] heeft daartegen vervolgens niet, althans onvoldoende, verweer gevoerd, zodat moet worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Albert Heijn.
4.8.
Gelet daarop kan naar het oordeel van de kantonrechter uit de urenbrief niet worden afgeleid dat [eiser] na 17 juli 2022 voor Albert Heijn heeft gewerkt. Voor zover [eiser] (tijdens de zitting) nog heeft gesteld dat hij na 17 juli 2022 in opdracht van Albert Heijn thuis heeft gewerkt, heeft te gelden dat Albert Heijn uitdrukkelijk heeft betwist dat dit het geval is geweest. Gelet op die betwisting en het feit dat [eiser] zijn stelling op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd, wordt aan die stelling voorbij gegaan.
4.9.
Los van het voorgaande geldt dat als [eiser] al voor Albert Heijn zou hebben gewerkt na 17 juli 2022 er nog steeds geen wilsovereenstemming bestond tussen partijen over de voortzetting van de arbeidsovereenkomst, zodat ook in dat geval geen sprake kan zijn van een stilzwijgende voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Een stilzwijgende voortzetting impliceert immers dat er tussen partijen wilsovereenstemming moet hebben bestaan, gericht op de voortzetting van het dienstverband. Voor stilzwijgende voortzetting is daarom tenminste vereist dat [eiser] uit verklaringen of gedragingen van Albert Heijn redelijkerwijs had mogen afleiden dat de wil van Albert Heijn was gericht op voortzetting van het dienstverband. Zoals hiervoor is uiteengezet, bestond er een discussie over de (voorwaarden van de) arbeidsovereenkomst, zodat [eiser] er niet op heeft mogen vertrouwen dat de wil van Albert Heijn was gericht op voortzetting van het dienstverband.
4.10.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat er na 17 juli 2022 geen nieuwe arbeidsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en dat evenmin sprake is geweest van (stilzwijgende) verlenging van de arbeidsovereenkomst.
4.11.
Wat partijen verder nog hebben aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden en behoeft daarom geen (nadere) bespreking.
4.12.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Albert Heijn worden begroot op:
- salaris gemachtigde
1.630,00
(2,00 punten × € 815,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.765,00
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 1.765,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2024.