ECLI:NL:RBZWB:2024:5503

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
10828096 CV EXPL 23-5016 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering wegens gebrek aan bewijs van geldleningsovereenkomst

In deze civiele procedure heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 juni 2024 uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, hierna te noemen [eiser], en gedaagde partij, hierna te noemen [rechthebbende]. De zaak betreft een vordering van [eiser] op [rechthebbende] tot het bewijs van een geldleningsovereenkomst, waarbij [eiser] stelt dat zij een bedrag van € 400,- aan [rechthebbende] heeft verstrekt. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 10 april 2024, waarin [eiser] de gelegenheid kreeg om bewijs te leveren van de gestelde lening.

Tijdens de bewijslevering heeft [eiser] een kopie van Whatsapp-gesprekken overgelegd, maar de kantonrechter oordeelt dat deze stukken niet voldoende zijn om het bestaan van de geldleningsovereenkomst te bewijzen. De kantonrechter wijst erop dat de overgelegde Whatsapp-correspondentie eerder in de procedure is ingediend en niet aantoont dat [rechthebbende] het bedrag van € 400,- heeft ontvangen. Bovendien zijn er geen nieuwe bewijsmiddelen of getuigen gepresenteerd die de stellingen van [eiser] ondersteunen.

De kantonrechter concludeert dat [eiser] niet in haar bewijsopdracht is geslaagd en wijst de vordering af. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden op nihil zijn vastgesteld, aangezien de bewindvoerder van [rechthebbende] in persoon procedeert. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Ebben op 12 juni 2024.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10828096 \ CV EXPL 23-5016
Vonnis van 12 juni 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde] B.V. IN HAAR HOEDANIGHEID VAN BEWINDVOERDER OVER DE GOEDEREN VAN [rechthebbende],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [rechthebbende] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 10 april 2024 met de daarin genoemde processtukken;
b. de akte bewijslevering van 8 mei 2024 met 1 productie van [eiser] ;
c. de antwoordakte van [rechthebbende] .
1.2.
Hierna is de uitspraak van het vonnis op vandaag bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 10 april 2024.
2.2.
In voormeld tussenvonnis is [eiser] in de gelegenheid gesteld om te bewijzen dat tussen haar en [rechthebbende] een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen, waarbij [eiser] een bedrag van € 400,- aan [rechthebbende] heeft verstrekt.
2.3.
Thans dient beoordeeld te worden of [eiser] in het aan haar opgedragen bewijs is geslaagd.
2.4.
Bij akte van 8 mei 2024 heeft [eiser] een kopie van Whatsappgesprekken overgelegd. Zoals [rechthebbende] terecht aanvoert, is de door [eiser] overgelegde Whatsapp-correspondentie reeds door haar bij dagvaarding en bij conclusie van repliek in het geding gebracht. Hieruit blijkt niet dat [rechthebbende] het door [eiser] gestelde bedrag van € 400,- daadwerkelijk heeft ontvangen. Uit de overgelegde Whatsapp-correspondentie valt ook niet op te maken of deze verstuurd zijn of afkomstig zijn van het mobiele nummer van [rechthebbende] . Door [eiser] zijn op dit punt geen nieuwe bewijsmiddelen overgelegd noch getuigen naar voren gebracht die zien op de bewijsopdracht. In feite herhaalt [eiser] de stellingen die zij eerder in de procedure heeft ingenomen.
2.5.
Evenmin is [eiser] in haar akte ingegaan op de stelling van [rechthebbende] dat de Whatsappgesprekken dateren van september en oktober 2022, zodat deze onmogelijk betrekking kunnen hebben op de door [eiser] gestelde lening, die volgens haar stelling zou zijn verstrekt op 17 oktober 2022.
2.6.
De kantonrechter stelt daarom vast dat [eiser] met de door haar overgelegde stukken niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. Nu zij geen ander bewijs heeft aangeboden, zal de kantonrechter de vordering van [eiser] afwijzen.
2.7.
[eiser] krijgt ongelijk in deze procedure en moet de proceskosten van [rechthebbende] betalen. De bewindvoerder van [rechthebbende] procedeert in persoon, zodat de kantonrechter de proceskosten tot vandaag vaststelt op nihil.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [rechthebbende] tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 12 juni 2024.