ECLI:NL:RBZWB:2024:5504

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
10821640 CV EXPL 23-4086 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • Mr. Zander
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbeidsovereenkomst op grond van dwaling en bedrog in arbeidsrechtelijke context

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [eiser], en zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De kern van de zaak betreft de vraag of de arbeidsovereenkomst van [eiser] rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd door [gedaagde] op grond van dwaling. [eiser] was in dienst getreden bij [gedaagde] op 1 februari 2023, maar meldde zich op 8 november 2022 ziek bij een eerdere werkgever. [gedaagde] stelde dat [eiser] belangrijke informatie over zijn gezondheid had verzwegen, wat leidde tot de vernietiging van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagde] zich niet kon beroepen op dwaling, omdat [bedrijf 2], dat de arbeidsovereenkomst namens [gedaagde] had gesloten, op de hoogte was van de medische situatie van [eiser]. De rechter verklaarde dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was vernietigd en dat [gedaagde] verplicht was om het achterstallige loon aan [eiser] te betalen over de periode van 7 april 2023 tot en met 26 april 2023, inclusief vakantiegeld en wettelijke verhoging. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening aan [eiser]. De proceskosten werden toegewezen aan [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10821640 \ CV EXPL 23-4086
Vonnis van 10 juli 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. H.E.C. Heijkoop-Otterman,
toevoeging verleend door de Raad voor Rechtsbijstand onder [nummer] ,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. H. Mouselli.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 28 november 2023 – waarin is bepaald dat de procedure zal worden voortgezet volgens de regels van de dagvaardingsprocedure – met de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van repliek van [eiser] met producties;
- de conclusie van dupliek van [gedaagde] met producties;
- de akte uitlaten producties van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is, na het faillissement zijn werkgever [bedrijf 1] , in contact is gekomen met [bedrijf 2] , een werving- en selectiebedrijf waar één persoon werkzaam is, namelijk [naam] (hierna: [naam] ). Via de bemiddeling van [bedrijf 2] is [eiser] in 2021 in dienst getreden bij [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ), alwaar hij tewerk is gesteld bij verschillende inleners.
2.2.
Op 8 november 2022 heeft [eiser] zich ziekgemeld bij [bedrijf 2] .
2.3.
Op 27 december 2022 heeft de afdeling verzuim van [bedrijf 3] het volgende aan [eiser] bericht:
“Wij hebben elkaar zojuist gesproken over je re-integratie. Omdat er momenteel geen vooruitzicht is op een eventuele behandeling hebben we afgesproken om samen na te denken over eventuele andere passende werkzaamheden. Ik ontvang graag uiterlijk 02-01 een mailtje met daarin je interesses zodat we het er samen over kunnen hebben”.
2.4.
[eiser] is op 1 februari 2023 in dienst getreden bij [gedaagde] krachtens een detacheringsovereenkomst ingevolge artikel 7:690 BW Fase A zonder uitzendbeding voor de duur van 28 dagen. De detacheringsovereenkomst is aansluitend twee maal verlengd met dezelfde periode (respectievelijk op 28 februari 2023 en 28 maart 2023).
2.5.
Op de detacheringsovereenkomst is de meest recente versie van de Cao voor Uitzendkrachten van de Nederlandse Bond van Bemiddeling- en Uitzendondernemingen (NBBU-cao) van toepassing verklaard.
2.6.
In de aanhef van de detacheringsovereenkomst staat:
“Welkom bij [gedaagde] B.V.. Wat leuk dat je voor ons als Werkgever hebt gekozen.
Wij zijn [gedaagde] B.V. i.s.m. [bedrijf 2] (…)…
2.7.
[eiser] is tewerkgesteld bij [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ) in de functie van montagemedewerker.
2.8.
Op 16 maart 2023 heeft [eiser] zich ziekgemeld vanwege fysieke klachten, waarna hij zich op 26 maart 2023 hersteld heeft gemeld. Op 7 april 2023 is [eiser] wederom uitgevallen wegens fysieke klachten. Vanaf dat moment heeft [eiser] niet meer voor [gedaagde] gewerkt en heeft [gedaagde] geen loon meer aan [eiser] betaald.
2.9.
[gedaagde] is eigenrisicodrager voor de Ziektewet en in die hoedanigheid verantwoordelijk voor diverse taken die normaal gesproken bij het UWV liggen. Zodoende heeft [gedaagde] [eiser] opgeroepen voor een consult bij de bedrijfsarts, dat heeft plaatsgevonden op 23 juni 2023. Naar aanleiding daarvan heeft de bedrijfsarts een beoordeling en een probleemanalyse opgesteld. De bedrijfsarts vermeldt daarin – voor zover hier van belang – het volgende:
“(…)Hij is al meer dan een jaar bekend met de huidige klachten en beperkingen wegens een medische aandoening waardoor de linker arm slechts zeer beperkt te belasten is. Deze aandoening en beperkingen had hij als bij indiensttreding. Hij heeft langere tijd wel het werk kunnen uitvoeren, echter met forse aanpassingen en mogelijk een negatief effect op herstel. Door de forse belasting zijn de klachten toegenomen. Waardoor hij zich nu ziek heeft gemeld.
Binnenkort wordt bekend of er nadere behandeling zal volgen. Herstel zal een periode van enkele maanden nodig hebben. Verbetering is te verwachten na de behandeling, de kans is
echter ook groot dat hij beperkingen zal blijven houden. In welke mate is nu niet te voorzien(…)“.
2.10.
Bij brief van 27 juni 2023 heeft [gedaagde] de detacheringsovereenkomst vernietigd op grond van dwaling. De brief luidt – voor zover van belang – als volgt:
“(…)Begin Februari 2023 hebt u contact gelegd met ons / onze samenwerkingspartner, omdat u naar eigen zeggen geen werk meer had en dringend op zoek was naar een nieuwe baan. Er zijn toen diverse contactmomenten geweest en gesprekken met u gevoerd.
Op 1 februari 2023 bent u bij ons in dienst getreden op grond van een uitzendovereenkomst
Fase A zonder uitzendbeding met uitsluiting loondoorbetalingsverplichting. U bent op 16
maart 2023 uitgevallen met fysieke klachten. Op 27 maart 2023 heeft u uw werkzaamheden
hervat en vervolgens bent u op 7 april 2023 definitief uitgevallen met fysieke klachten.
Op 1 februari 2023 heeft u bij [gedaagde] B.V. een arbeidsovereenkomst
ondertekend waarbij u heeft verklaard dat u geen medische belemmeringen had voor de
uitoefening van deze functie. Te weten montagemedewerker speeltoestellen bij de [bedrijf 4]
, een functie welke wordt gekenmerkt door zwaar tillen, bukken, veel lopen en
lang staan.
Op 23 juni 2023 heeft u een bezoek gebracht aan de bedrijfsarts. Deze trekt de conclusie dat u al geruime tijd (minstens 1 jaar 1) ziek bent als gevolg van fysieke klachten en een interventie dient te ondergaan. Er is sprake van een doorlopende ziekmelding. U bent nooit hersteld gemeld uit uw voorgaande ziekmelding.
Wij betreuren het dat u ons voorafgaand aan de indiensttreding bij ons bedrijf niet hebt
geïnformeerd dat u eigenlijk toen al dezelfde medische klachten had. Een werknemer mag
zwijgen over medische kwesties die voor de betreffende functie niet rechtstreeks van belang
zijn, maar niet over kwalen waarvan u wist of had moeten begrijpen dat die u ongeschikt
maakten voor de functie waarnaar u solliciteerde.
(…)
U hebt tijdens uw sollicitatie en voorafgaand aan de indiensttreding bij ons bedrijf belangrijke VCU informatie over uw gezondheidsklachten voor ons verzwegen, als gevolg waarvan er geen recht op loon is en sterker nog wij vernietigen bij deze dan ook uw gehele uitzendovereenkomst wegens dwaling. De vernietiging van de uitzendovereenkomst betekent dat de uitzendovereenkomst geacht wordt nooit te hebben bestaan. Dat leidt in beginsel tot een verplichting om de prestaties ongedaan te maken. Dit betekent ook dat u een terugbetalingsverplichting hebt van hetgeen wij u hebben betaald. Doordat wij echter voor de periode dat u wel arbeid hebt verricht van uw arbeid in bepaalde mate ‘voordeel’ hebben genoten, hoeft u het loon niet terug te betalen aan ons en merken wij dat aan als een vergoeding voor de waarde van de prestatie waardoor wij eventueel zouden zijn verrijkt(…)”.
2.11.
Bij brief van 28 juni 2023 heeft het UWV [eiser] bericht dat hij vanaf 7 april 2023 een voorschot op de Ziektewet-uitkering ontvangt van € 83,19 bruto per dag, echter het UWV is niet tot uitbetaling van het voorschot overgegaan.

3.De vorderingen en de grondslagen

3.2.
[eiser] heeft gevorderd;
I. een dag vast te stellen waarop deze zaak ter terechtzitting wordt behandeld;
II. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig door
[gedaagde] is vernietigd, waardoor aan deze vernietiging geen werking toekomt;
Voor zover de arbeidsovereenkomst wel door [gedaagde] is opgezegd:
Primair:
III. de opzegging van de arbeidsovereenkomst door [gedaagde] te vernietigen;
IV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het salaris bij arbeidsongeschiktheid ten bedrage van € 550,08 bruto per week over de periode 7 april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is of zal zijn beëindigd;
Subsidiair:
V. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de transitievergoeding ten bedrage van C 389,53 bruto;
VI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ten bedrage van € 2.869,10 bruto;
VII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een billijke vergoeding ten bedrage van € 15.000,-- bruto, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
VIII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het salaris hij arbeidsongeschiktheid ten bedrage van € 550,08 bruto per week over de periode 7 april 2023 tot en met 27 juni 2023;
IX. [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening, waarin onder meer de uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen en de opgebouwde vakantiebijslag en de overige emolumenten worden opgenomen, één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 200,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag, dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
Voor zover de arbeidsovereenkomst niet door [gedaagde] is opgezegd en niet reeds van rechtswege tot een einde is gekomen:
X. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het salaris bij arbeidsongeschiktheid ten bedrage van € 550,08 bruto per week over de periode 7 april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd;
Voor zover de arbeidsovereenkomst niet door [gedaagde] is opgezegd, maar wel reeds van
rechtswege tot een einde is gekomen:
Xl. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van het salaris bij arbeidsongeschiktheid ten bedrage van € 550,08 bruto per week over de periode 7 april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is beëindigd;
XII. [gedaagde] te veroordelen tot betaling aan [eiser] van de transitievergoeding in de zin van artikel 7:673 lid 1 sub a onder 3 BW;
XIII. [gedaagde] te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening, waarin onder meer de uitbetaling van de niet-opgenomen vakantiedagen en de opgebouwde vakantiehijslag en de overige emolumenten worden opgenomen, te verhogen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW, één en ander onder verbeurte van een dwangsom van € 200,--, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, voor iedere dag, dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft;
Daarbij tevens (in alle hierboven genoemde gevallen):
XIV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 8W over de onder punt IV, VIII, IX, X, Xl en XIII genoemde bedragen;
XV. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente ex art. 6:119 8W over de hiervoor genoemde bedragen, telkens te rekenen vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de betreffende vordering tot aan de dag der algehele voldoening;
XVI. [gedaagde] te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke incassokosten conform het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten;
XVII. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van het geding, het salaris van gemachtigde, nasalaris en griffierecht daaronder begrepen.
Verklaring voor recht: geen rechtsgeldige vernietiging
3.2.
[eiser] legt – kort samengevat – aan zijn vordering ten grondslag dat de arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde] niet onder invloed van dwaling tot stand is gekomen. [eiser] voert daartoe aan dat de arbeidsovereenkomst tussen hem en [gedaagde] tot stand is gekomen door tussenkomst van [bedrijf 2] . [bedrijf 2] was door [gedaagde] gemachtigd om namens haar de arbeidsovereenkomst te sluiten en [bedrijf 2] was op de hoogte van de (medische) situatie van [eiser] . [bedrijf 2] heeft de arbeidsovereenkomst in naam van [gedaagde] en dus als haar gevolmachtigde gesloten. De kennis die zij in relatie tot [eiser] had ten aanzien van feiten die van belang zijn voor het sluiten van een rechtshandeling (en een eventueel later beroep op een wilsgebrek) wordt in relatie tussen [eiser] en [gedaagde] aan [gedaagde] toegerekend. [gedaagde] kan zich er dus niet achter verschuilen dat zij geen kennis zou hebben gehad van de arbeids(on)geschiktheid van [eiser] toen zij de arbeidsovereenkomst (met tussenkomst van [bedrijf 2] ) met hem aanging. Van enige ‘verzwijging’ door [eiser] is dan ook geen sprake geweest.
Vernietiging opzegging/toekenning vergoedingen
3.3.
[eiser] stelt ten aanzien van deze vorderingen het volgende. Aangezien geen sprake is van een rechtsgeldige vernietiging van de arbeidsovereenkomst, geldt dat deze ook na de ziekmelding door [eiser] heeft voortgeduurd. [eiser] stelt zich op het standpunt dat hij de brief van 27 juni 2023 van [gedaagde] heeft opgevat als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Daarmee is de arbeidsovereenkomst sowieso geëindigd op 27 juni 2023. Deze opzegging is in strijd met artikel 7:671 BW, nu er geen sprake is van schriftelijke instemming van [eiser] , toestemming van het UWV of ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter. Bovendien voldoet de opzegging niet de vereisten die gelden voor een ontslag op staande voet. Gelet daarop vordert [eiser] primair om de opzegging te vernietigen.
Subsidiair berust [eiser] in de opzegging en maakt hij aanspraak op een transitievergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en een billijke vergoeding ten laste van [gedaagde] . Daarnaast maakt [eiser] aanspraak op betaling van het salaris bij arbeidsongeschiktheid vanaf 7 april 2023 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is of zal zijn beëindigd (dan wel voor het geval [eiser] in de opzegging zou berusten tot 27 juni 2023).

4.Het verweer

Ten aanzien van de gevorderde verklaring voor recht

4.1.
[gedaagde] stelt dat de detacheringsovereenkomst tussen haar en [eiser] rechtsgeldig is vernietigd, primair op grond van dwaling en subsidiair op grond van bedrog.
[gedaagde] voert daartoe aan dat zij heeft gedwaald doordat [eiser] haar voorafgaand aan de indiensttreding niet heeft geïnformeerd over het feit dat hij al geruime tijd een Ziektewet uitkering ontving. Hij heeft daarnaast nagelaten om [gedaagde] te informeren dat hij zelf de uitkering heeft beëindigd, wat tevens blijkt uit de documentatie van het UWV en de door [eiser] overgelegde e-mail correspondentie met zijn voormalig werkgever. [eiser] heeft geen bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat de verzekeringsarts van het UWV danwel de bedrijfsarts van zijn voormalig werkgever heeft geconcludeerd dat sprake was van herstel als gevolg waarvan de Ziektewet uitkering voorafgaand aan de indiensttreding bij [gedaagde] is geëindigd. Daarnaast heeft [eiser] [gedaagde] niet geïnformeerd dat hij gelet op zijn medische beperkingen niet in staat was de bedongen werkzaamheden te verrichten. Hij was al geruime tijd voor indiensttreding bij [gedaagde] ziek en het was gelet op zijn medische beperkingen te verwachten dat hij op zeer korte termijn weer zou uitvallen.
[eiser] heeft de op hem rustende verplichtingen voortvloeiende uit art. 7:629 lid 3 BW, de toepasselijke cao en zijn arbeidsovereenkomst geschonden door niet te voldoen aan de op hem rustende spreekplicht.
4.2.
[gedaagde] stelt dat er ook sprake is van bedrog, omdat [eiser] [gedaagde] moedwillig heeft aangezet tot het sluiten van een detacheringsovereenkomst door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling of beter gezegd door haar niet te informeren over zijn medische beperkingen in relatie tot de functie waarvoor hij bij [gedaagde] is aangenomen.
Ten aanzien van de gevorderde vernietiging van de op opzegging/toekenning van vergoedingen
4.3.
[gedaagde] stelt dat allereerst dat [eiser] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vorderingen omdat de wettelijke vervaltermijnen (van twee maanden ter zake de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en transitievergoeding en drie maanden voor de vordering tot betaling van de transitievergoeding) zijn vestreken. [gedaagde] voert daartoe aan dat de arbeidsovereenkomst van [eiser] reeds van rechtswege per 26 april 2023 is geëindigd. Bovendien valt de brief van [gedaagde] van 27 juni 2023 niet te kwalificeren als een (tussentijdse) opzegging maar als een vernietiging van de arbeidsovereenkomst.
4.4.
Voorts stelt [gedaagde] dat als de vernietiging van de arbeidsovereenkomst niet zou slagen, dan eveneens eveneens een grondslag voor de vorderingen ontbreekt. [gedaagde] stelt dat sprake is van een situatie bedoeld in artikel 7:629 lid 3 sub a BW, nu de ziekte van [eiser] is veroorzaakt door opzet danwel het gevolg is van een gebrek waarover hij valse informatie heeft verstrekt en daardoor de toetsing aan de voor de functie opgestelde belastbaarheidseisen niet juist kon worden uitgevoerd. Gelet daarop heeft [eiser] geen recht op loondoorbetaling tijdens ziekte.
4.5.
Voorts stelt [gedaagde] dat de arbeidsovereenkomst 2 maal is verlengd en door het verstrijken van de overeengekomen duur van rechtswege is geëindigd. Als gevolg hiervan ontbreekt een grondslag voor de ingestelde vorderingen tot betaling van loon tot de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zou zijn geëindigd, de vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de billijke vergoeding.
4.6.
Tot slot verzoekt [gedaagde] – voor zover de vorderingen worden toegewezen, om matiging daarvan.

5.De beoordeling

Vernietiging arbeidsovereenkomst op grond van dwaling/bedrog
5.1.
Primair ligt de vraag voor of de tussen partijen gesloten uitzendovereenkomst op grond van dwaling rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd door [gedaagde] .
5.2.
De kantonrechter stelt voorop dat de mogelijkheid van buitengerechtelijke vernietiging op grond van dwaling (anders dan op grond van wanprestatie) in het arbeidsrecht niet is uitgesloten. Daarbij dient de beschermingsfunctie van het arbeidsrecht ten faveure van een werknemer in acht te worden genomen, maar strekt het wettelijk stelsel van het ontslagrecht niet ook tot bescherming van een werknemer die bedrog of dwaling pleegt bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is rechtsgeldig buitengerechtelijke vernietigd op grond van dwaling indien ten tijde van het ondertekenen van de arbeidsovereenkomst een werknemer over zodanige informatie met betrekking tot zijn gezondheid beschikte, dat hij daarvan mededeling aan de werkgever had behoren te doen. Van dergelijke informatie is sprake als een werknemer ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk wist dat zijn gezondheidstoestand zodanig was dat dit hem ingrijpend en langdurig zou belemmeren in de uitoefening van de overeengekomen werkzaamheden. (ECLI:NL:RBDHA:2022:4697)
5.3.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij ziek was op het moment van indiensttreding bij [gedaagde] . Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij zijn werkzaamheden bij [bedrijf 4] zou gaan verrichten in het kader van zijn re-integratietraject. [bedrijf 2] was op de hoogte van zijn medische situatie en was betrokken bij zijn re-integratietraject.
[bedrijf 2] wist ook dat zij voornemens was namens [gedaagde] een uitzendovereenkomst tot stand te brengen die inhield dat [eiser] aan [bedrijf 4] zou worden uitgeleend in de functie van monteur. De kantonrechter begrijpt de stellingen van [eiser] aldus, dat nu [bedrijf 2] op de hoogte was van zijn gezondheidssituatie en de invloed daarvan op de te verrichten werkzaamheden, en [bedrijf 2] heeft opgetreden als gevolmachtigde van [gedaagde] , van verzwijging door [eiser] geen sprake is geweest. De kantonrechter volgt [eiser] in die stelling en motiveert dit als volgt.
5.4.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij samenwerkt met [bedrijf 2] , die haar ondersteunt bij het voeren van sollicitatiegesprekken en voor bepaalde zaken contact onderhoudt met uitzendkrachten, bijvoorbeeld het verstrekken van jaaropgave. [gedaagde] heeft verder gesteld dat [bedrijf 2] op 16 januari 2023 telefonisch contact heeft gehad met [eiser] , naar aanleiding waarvan een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [bedrijf 2] ( [naam] ) en [eiser] . Vlak na het gesprek is [naam] op zoek gegaan naar een baan in de buitendienst en heeft hij [eiser] gebeld en gevraagd of hij werk in de speeltoestellen wat vond. Vervolgens heeft [eiser] op 27 januari 2023 gesolliciteerd op de vacature bij [gedaagde] . [bedrijf 2] heeft in opdracht van [gedaagde] het gesprek gevoerd met [eiser] voorafgaand aan de indiensttreding en is vervolgens voorgesteld aan [bedrijf 4] . Toen [eiser] daar positief op reageerde is hij door [gedaagde] voorgesteld aan [bedrijf 4] . [bedrijf 4] was eveneens positief en heeft [eiser] via [bedrijf 2] laten weten dat zij [eiser] een aanbod wilde doen, waarna tussen [gedaagde] en [eiser] een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
5.5.
[gedaagde] heeft niet weersproken dat [eiser] een aantal jaren bij [bedrijf 1] werkzaam is geweest en dat hij, na het faillissement van [bedrijf 1] B.V., in contact is gekomen met [bedrijf 2] , een werving- en selectiebedrijf waar één persoon werkzaam is, namelijk [naam] . Niet weersproken is dat [bedrijf 2] – blijkens het door [eiser] in het geding gebrachte bijlage 5 – sinds 2021 nauw betrokken is geweest bij de loopbaan van [eiser] . Zo heeft [bedrijf 2] [eiser] geplaatst als buitenmonteur bij [bedrijf 5] en vervolgens bij [bedrijf 6] B.V., beide inleners van [bedrijf 3] . Al het contact met betrekking tot deze arbeidsrelatie verliep via [bedrijf 2] , die als contactpersoon fungeerde van [bedrijf 3] , hetgeen bijvoorbeeld blijkt uit de werkgeversverklaring die [eiser] op enig moment heeft aangevraagd. Gedurende het dienstverband bij [bedrijf 3] ontwikkelde [eiser] medische klachten als gevolg waarvan hij zich op 8 november 2022 heeft ziekgemeld bij [bedrijf 2] , waarna hij aanspraak heeft gemaakt op een Ziektewet uitkering. [eiser] heeft onweersproken gesteld dat deze ziekmelding via [bedrijf 2] verliep. Dit blijkt ook uit de e-mail van [naam] (eerste – ongedateerde – e-mail van [naam] bij bijlage 9) aan de verzuimafdeling van [bedrijf 3] waarin [naam] doorgeeft dat [eiser] zich bij [naam] heeft ziekgemeld per 8 november 2022. Tevens blijkt uit de als bijlage 9 overgelegde e-mail (tweede – ongedateerde – e-mail van [naam] aan [bedrijf 3] ) dat [naam] aan [bedrijf 3] kenbaar heeft gemaakt dat [eiser] zich beter heeft gemeld per 1 februari 2023. Daargelaten of [eiser] zich inderdaad bij [naam] beter heeft gemeld (hetgeen [eiser] betwist), moet uit voorgaande correspondentie worden afgeleid dat [naam] ten tijde van het aangaan van het gesprek over de mogelijkheden over het weer aan de slag gaan en het daarop volgende sollicitatiegesprek dat [naam] namens [gedaagde] met [eiser] heeft gevoerd – welke gesprekken hebben plaatsgevonden in januari 2023 – op de hoogte was van het feit dat [eiser] op dat moment nog ziek was.
5.6.
Gelet op de langdurige relatie tussen [bedrijf 2] en [eiser] , de betrokkenheid van [bedrijf 2] bij de arbeidsbemiddeling en bij de ziekmeldingen – in het kader waarvan blijkens de correspondentie er ook contact was tussen de verzuimafdeling van [bedrijf 3] en [bedrijf 2] – moet worden aangenomen dat [bedrijf 2] ten tijde van de arbeidsbemiddeling, die zij namens [gedaagde] tot stand bracht, wist van de medische situatie van [eiser] . Aangenomen moet ook worden dat [bedrijf 2] bekend was met de inhoud van de e-mail van 27 december 2022 van de afdeling verzuim van [bedrijf 3] aan [eiser] , waarin [eiser] wordt verzocht om na te denken over de mogelijkheden voor andere passende werkzaamheden. Voor zover dit niet het geval is geweest en Van [bedrijf 2] niet op de hoogte was van de medische situatie van [eiser] (en welke beperkingen dit me zich bracht ten aanzien van het verrichten van werk), heeft te gelden dat [bedrijf 2] in elk geval wist van de ziekmelding van [eiser] en had het op de weg gelegen om bij [eiser] te informeren over zijn gezondheidstoestand in de aanloop naar danwel ten tijde van het sollicitatiegesprek in januari 2023.
5.7.
Aangenomen moet worden dat [bedrijf 2] in de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] als gevolmachtigde van [gedaagde] heeft gehandeld. Zo heeft [bedrijf 2] namens [gedaagde] het sollicitatiegesprek met [eiser] gevoerd, heeft zij [eiser] voorgesteld aan de inlener, [bedrijf 4] , en is de arbeidsovereenkomst opgesteld in samenwerking met [bedrijf 2] (en op briefpapier van [bedrijf 2] ). Gelet daarop moet de kennis die [bedrijf 2] in relatie tot [eiser] had ten aanzien van feiten die van belang zijn voor het sluiten van een rechtshandeling (en een eventueel later beroep op een wilsgebrek) in relatie tussen [eiser] en [gedaagde] aan [gedaagde] worden toegerekend. Dit leidt ertoe dat [gedaagde] zich er niet op kan beroepen dat [eiser] voorafgaand aan indiensttreding bij [gedaagde] heeft verzwegen dat hij ziek was en daarvan mededeling had moeten doen aan [gedaagde] . Van dwaling c.q. bedrog is derhalve geen sprake.
5.8.
Vorenstaande leidt ertoe dat de gevorderde verklaring voor recht (punt II van het petitum) dat de arbeidsovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] niet rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd op grond van dwaling danwel bedrog zal worden toegewezen.
Einde arbeidsovereenkomst van rechtswege
5.9.
Vaststaat dat [eiser] op 1 februari 2023 in dienst is getreden bij [gedaagde] krachtens een detacheringsovereenkomst ingevolge artikel 7:690 BW Fase A zonder uitzendbeding voor de duur van 28 dagen. Tussen partijen is niet in geschil dat de detacheringsovereenkomst aansluitend twee maal is verlengd met dezelfde periode (respectievelijk op 28 februari 2023 en 28 maart 2023). [eiser] heeft vanwege zijn ziekmelding vanaf 7 april 2023 niet meer voor [gedaagde] gewerkt, als gevolg waarvan de uitzendovereenkomst na het verstrijken van de tweede verlenging, van rechtswege is geëindigd op 26 april 2023. Hoewel [gedaagde] in haar conclusie van antwoord het standpunt heeft ingenomen dat de uitzendovereenkomst (indien er vanuit moet worden gegaan dat deze niet rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd) per 7 april 2023 tot een einde is gekomen, heeft zij desgevraagd op de zitting beaamd dat de beëindigingsdatum 26 april 2023 is. Daar waar [eiser] in eerste instantie in haar verzoekschrift is uitgegaan van een beëindigingsdatum van 27 juni 2023, blijkt uit punt 23 van de conclusie van repliek dat ook [eiser] uitgaat van een beëindigingsdatum van 26 april 2023. Op grond van het voorgaande gaat de kantonrechter er thans in rechte vanuit dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege is geëindigd op 26 april 2023.
Opzegging arbeidsovereenkomst
5.10.
Voor zover [eiser] heeft gesteld dat de brief van 27 juni 2023 van [gedaagde] , waarin zij kenbaar maakt de arbeidsovereenkomst te vernietigen, moet worden gekwalificeerd als een opzegging van de arbeidsovereenkomst, heeft te gelden dat – daargelaten of de brief als een opzegging moet worden beschouwd – deze opzegging geen effect heeft gesorteerd, nu de arbeidsovereenkomst op het moment van de opzegging reeds van rechtswege was geëindigd. Zodoende worden de met de opzegging verwante vorderingen (punt III tot en met IX van het petitum) reeds om die reden afgewezen.
Loondoorbetaling voor zover de arbeidsovereenkomst niet door [gedaagde] is opgezegd en niet reeds van rechtswege tot een einde is gekomen:
5.11.
De vordering onder punt X van het petitum wordt eveneens afgewezen, nu de voorwaarden waaronder deze vordering is ingesteld, niet zijn vervuld.
Loon over periode van 7 april 2023 tot datum einde dienstverband
5.12.
De vordering onder punt XI van het petitum worden toegewezen, in zoverre dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot betaling van het salaris bij arbeidsongeschiktheid van € 550,08 bruto per week over de periode van 7 april 2023 tot en met 26 april 2023.
Transitievergoeding
5.13.
Ten aanzien van de gevorderde transitievergoeding wordt als volgt geoordeeld. De kantonrechter overweegt dat een verzoek tot betaling van een transitievergoeding moet worden ingeleid met een verzoekschrift, hetgeen [eiser] aanvankelijk ook heeft gedaan. De kantonrechter ziet echter geen aanleiding om de zaak voor wat betreft dit verzoek via de spoorwissel (terug) te verwijzen naar de verzoekschriftprocedure, nu [eiser] , zoals uit het hierna volgende zal blijken, in zijn verzoek tot betaling van een transitievergoeding niet-ontvankelijk zou worden verklaard. Ingevolge artikel 7:686a lid 4 jo. artikel 7:673 BW vervalt de bevoegdheid om een verzoekschrift tot toekenning van de transitievergoeding bij de kantonrechter in te dienen drie maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. [gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiser] dit verzoek te laat heeft gedaan. De kantonrechter volgt [gedaagde] daarin. Vaststaat immers dat de arbeidsovereenkomst op 26 april 2023 van rechtswege is geëindigd en dat onderhavig verzoekschrift op 28 augustus 2023 bij de griffie is ingekomen. De vervaltermijn van drie maanden is derhalve verstreken, zodat [eiser] niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Wettelijke verhoging
5.14.
De verzochte wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW over het loon over de periode van 7 april 2023 tot en met 26 april 2023 zal ook worden toegewezen, omdat [gedaagde] te laat heeft betaald, waarbij deze – gelet op de omstandigheden van het geval – zal worden beperkt tot maximaal 20%.
Wettelijke rente
5.15.
De wettelijke rente over het achterstallige salaris met emolumenten en over de wettelijke verhoging is niet betwist en wordt eveneens toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.16.
De door [eiser] gevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen, nu niet is gesteld dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en [eiser] bovendien geen bedrag heeft gevorderd.
Eindafrekening
5.17.
Ten aanzien van vordering tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening wordt het volgende overwogen. [gedaagde] heeft in reactie op deze vordering gesteld dat zij de eindafrekening – die zij heeft overgelegd als productie 9 – reeds aan [eiser] heeft verstrekt. [eiser] heeft dit vervolgens in haar conclusie van repliek niet betwist, zodat de kantonrechter er vanuit dat de eindafrekening inderdaad aan [eiser] is verstrekt. In de eindafrekening is echter uitgegaan van een beëindiging van het dienstverband per 7 april 2023, terwijl gelet op hetgeen hiervoor is overwogen moet worden uitgegaan van 26 april 2023. In zoverre zal de vordering van [eiser] tot het verstrekken van een deugdelijke eindafrekening worden toegewezen. De kantonrechter ziet geen aanleiding om aan deze veroordeling een dwangsom te verbinden, nu er geen aanwijzingen zijn dat [gedaagde] deze verplichting niet zal nakomen.
5.18.
De proceskosten (inclusief nakosten) komen voor rekening van [gedaagde] , omdat zij moet worden aangemerkt als de in het ongelijk gestelde partij.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- griffierecht € 86,00
- salaris gemachtigde € 1.630,00 (2 x € 815,00)
- nakosten €
135,00
Totaal € 1.851,00

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig buitengerechtelijk is vernietigd;
6.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het achterstallige loon over de periode van 7 april 2023 tot en met 26 april 2023 te vermeerderen met 8% vakantiegeld en met de wettelijke verhoging (met een maximum van 20%), alle voornoemde bedragen vermeerderd met de wettelijke rente steeds vanaf de datum van opeisbaarheid van die bedragen tot aan de dag van volledige betaling;
6.3.
veroordeelt [gedaagde] , binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking, tot afgifte van een deugdelijke eindafrekening aan [eiser] zoals vermeld in r.o. 5.17 van dit vonnis;
6.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.851,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.6.
wijst het anders of meer gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Zander en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2024.