ECLI:NL:RBZWB:2024:5521

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/423465 / JE RK 24-1127
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van ontwikkelingsbedreiging door conflicten tussen ouders

Op 25 juli 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden, vanwege een ontwikkelingsbedreiging die voortvloeit uit de conflicten tussen de ouders en het gebrek aan contact tussen de minderjarigen en hun vader. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, ondanks dat er geen feitelijke signalen zijn die dit direct aantonen. De kinderrechter oordeelde dat de problematiek te complex is voor hulpverlening in een vrijwillig kader en dat er een noodzaak is voor regievoering door een jeugdbeschermer.

Tijdens de mondelinge behandeling zijn zowel de moeder als de vader gehoord, waarbij de moeder aangaf dat zij hulpverlening in het vrijwillig kader nog mogelijk acht, terwijl de vader zich kan vinden in de ondertoezichtstelling. De kinderrechter heeft de argumenten van beide ouders gewogen en geconcludeerd dat er gewerkt moet worden aan contactherstel tussen de vader en de minderjarigen, onder begeleiding van een jeugdbeschermer. De kinderrechter heeft het verzoek van de Raad toegewezen en de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden uitgesproken, met de GI belast met de uitvoering. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk moet worden nageleefd, ook als er beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/423465 / JE RK 24-1127
Datum uitspraak: 25 juli 2024
beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING,
REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, hierna te noemen: de Raad,
locatie Breda.
Over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2024 te [geboorteplaats] ,
Hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. Czarnota te Oosterhout,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. P. Doorakkers te Dongen.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
locatie Etten-Leur.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoek met bijlagen van de Raad van 11 juni 2024, ingekomen bij de griffie op diezelfde datum;
- de brief van mr. Czarnota van 13 juni 2024 waarin zij zich stelt tot advocaat van de moeder;
- het F2-formulier van mr. Doorakkers van 19 juni 2024;
- de brief met bijlage van mr. Doorakkers van 27 juni 2024.
- de na de mondelinge behandeling ontvangen brief van de Raad van 25 juli 2024, betreffende de schriftelijke bevestiging van het gewijzigde verzoek.
1.2
Op 25 juli 2024 heeft de kinderrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- een vertegenwoordigster namens de Raad;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.

2.De feiten

2.1
Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] (hierna: de minderjarigen) wordt uitgeoefend door de ouders.
2.2
De minderjarigen wonen bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1
De Raad verzoekt, in eerste instantie, om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van zes maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.2
Bij de mondelinge behandeling wijzigt de Raad het verzoek, in die zin, dat wordt verzocht om de minderjarigen onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van twaalf maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
3.3
Dit gewijzigde verzoek is schriftelijk bevestigd in de voormelde brief van de Raad van 25 juli 2024.

4.Het standpunt van de Raad

4.1
Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de Raad, samengevat, het volgende aan. Bij de Raad is op 12 maart 2024 een melding binnengekomen van Veilig Thuis. Daaruit en van nadien verkregen informatie is gebleken dat er sprake was van huiselijk geweld tussen de ouders. De minderjarigen zijn hiervan mogelijk getuige geweest. Na de mishandeling door de vader heeft de moeder contact opgenomen met een Safegroup en heeft zij EMDR-therapie gevolgd. De vader is door de strafrechter veroordeeld en heeft een voorwaardelijke taakstraf en een contact- en gebiedsverbod met/bij de moeder voor de duur van twee jaar (tot 15 oktober 2025) opgelegd gekregen. Gezien wordt dat de vader ondanks dit verbod de moeder, via anderen, niet met rust laat. Verder heeft de vader begeleiding van de reclassering en heeft hij een intake bij Fivoor gehad om aan zijn problematiek te werken. Het Centrum voor Jeugd en Gezin (hierna: CJG) maakt zich zorgen dat het de ouders niet lukt om overeenstemming te bereiken over hoe de zorgregeling er voor de minderjarigen uit moet zien. Het CJG heeft een aanmelding bij [jeugdorganisatie] gedaan om het contact tussen de vader en de minderjarigen vorm te geven, maar hier zitten allerlei haken en ogen aan waardoor [jeugdorganisatie] nog niet is gestart. Op dit moment er is geen contact tussen de vader en de minderjarigen. De moeder staat hier wel voor open, echter zij geeft wel aan dat zij nu de veiligheid niet kan inschatten op het moment dat de minderjarigen bij de vader zouden zijn. De moeder is ook van mening dat de agressie van de vader niet alleen op haar gericht was. De moeder wantrouwt de vader en maakt zich zorgen over zijn psychische toestand, terwijl de vader het ervaart alsof de moeder alles aan het tegenwerken is. Dit zorgt voor onrust. Door de jonge leeftijd van de minderjarigen kan het CJG niet spreken over feitelijke
kindsignalen die erop wijzen dat hun ontwikkeling onder druk staat. Desondanks
maakt het CJG zich wel zorgen over de omstandigheden waar de minderjarigen zich
in bevinden. De kern van het verzoek heeft te maken met de mogelijkheid voor de minderjarigen om een gehechtheidsrelatie aan te gaan met hun beide ouders. Dit is nu, door begrijpelijke belemmeringen vanuit de moeder, niet mogelijk, terwijl de minderjarigen zich nu in een belangrijke hechtingsfase bevinden. Zij moeten weten wie hun vader is. Een ondertoezichtstelling is daarbij nodig, omdat hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend is. Zo is hulpverlening vanuit het [jeugdbescherming] een gepasseerd station. Uit het raadsonderzoek is immers gebleken dat ook betrokken hulpverlening het niet met elkaar eens is. De Raad heeft voor nu geen vertrouwen in het slagen van hulpverlening in het vrijwillig kader. Hoewel eerder is verzocht om een ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden, wordt dat verzoek bij de mondelinge behandeling gewijzigd in twaalf maanden. Er is, ook gelet op de wachttijden bij de GI, langer de tijd nodig om de beoogde doelen te realiseren.

5.Het standpunt van belanghebbenden en informant

5.1
Door en namens de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd. In de visie van de moeder is hulpverlening in het vrijwillig kader nog mogelijk. De moeder heeft de afgelopen periode last gehad van de nasleep van de geweldssituatie met de vader en haar zwangerschap. Daardoor had de moeder minder mogelijkheden om met de hulpverlening tot oplossingen te komen. De hulpverlening in het vrijwillig kader kwam voor de moeder in een bewogen periode en daardoor heeft dit geen kans gehad. Ook het CJG zelf heeft hierin volgens de moeder steken laten vallen. De moeder vindt dat gekeken moet worden naar de mogelijkheid voor contact tussen de minderjarigen en de vader, echter de veiligheid dient daarbij voorop te staan. De monitoring van de veiligheid is in de afgelopen periode evenmin van de grond gekomen. De moeder stelt zich op het standpunt dat een ondertoezichtstelling een te verstrekkende maatregel is, zeker nu er al wordt gesproken met het [jeugdbescherming] , er al doelen door [jeugdorganisatie] zijn opgesteld, door Veilig Thuis een veiligheidsplan is gemaakt en de vader is begonnen bij Fivoor. Dat de moeder zich zorgen maakt over de problematiek van de vader is juist. Bij de vader is sprake van disfunctioneel gedrag, een gebrekkige impulsbeheersing en disfunctionele oplossingsvaardigheden, zo blijkt uit de overgelegde stukken. Dit zijn grote risicofactoren. Daarnaast is de moeder geschrokken van de VERS-training die de vader gaat starten. Deze training is bedoeld voor mensen met een persoonlijkheidsstoornis of een bipolaire stoornis. Hulpverlening moet rekening houden met de persoonlijke problematiek van de vader. [jeugdbescherming] en Fivoor kunnen dit samen oppakken. Dat de communicatie tussen de ouders niet goed is, wordt door de moeder beaamd. De belemmering in de communicatie heeft echter niets te maken met het contactverbod van de vader, maar met de strijd die tussen de ouders wordt gevoerd. Niet helpend daarbij is de zwartmakerij van de vader jegens de moeder, zelfs bij haar werkgever. Al met al vindt de moeder het te vroeg voor een ondertoezichtstelling en dient hulpverlening in het vrijwillig kader een kans te krijgen. Hier zal de moeder haar best voor doen. Mocht de kinderrechter een ondertoezichtstelling toch noodzakelijk vinden, dan sluit de moeder zich aan bij het gewijzigde verzoek van de Raad. Immers, er zullen naar verwachting enkele maanden verstrijken voor er een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. Daarvoor lijkt de oorspronkelijk verzochte periode te kort. Een periode van twaalf maanden is in dat geval meer voor de hand liggend.
5.2
Door en namens de vader is, samengevat, aangevoerd dat de vader zich kan vinden in een ondertoezichtstelling. Deze is nodig, nu hij [minderjarige 1] al een jaar en [minderjarige 2] sinds haar geboorte niet heeft gezien, terwijl zij zich in een belangrijke hechtingsfase bevinden. Het gemis van het contact met de minderjarigen doet de vader pijn. Contact komt maar niet van de grond. Van de geboorte van [minderjarige 2] is de vader zelfs niet op de hoogte gesteld. Ook krijgt hij van de moeder geen foto’s. De vader ervaart het alsof de moeder steeds voorwaarden blijft stellen aan het contact en haar standpunten doorslaggevend zijn om het contact niet te hervatten. De vader heeft er geen vertrouwen in dat dit met hulpverlening in het vrijwillig kader zal veranderen. Daarom is een ondertoezichtstelling, met een jeugdbeschermer als regievoerder, nodig.
De vader heeft laten zien aan alle hulpverlening mee te werken en er alles voor te doen om contact te hebben met de minderjarigen. Zijn behandeling bij Fivoor is gestart. Het door de moeder geschetste beeld over de problematiek van de vader is onjuist. Zij probeert hem weg te zetten als labiele man die de veiligheid van de minderjarigen niet kan garanderen. Dit is onjuist en alleen al een reden voor een ondertoezichtstelling. Dat de moeder denkt dat de vader kampt met psychische stoornissen is eveneens onjuist. Hij slikt geen medicatie meer. De VERS-training is niet alleen bedoeld voor mensen met persoonlijkheidsstoornissen en/of borderline. Met een ondertoezichtstelling hoopt de vader op perspectief voor herstel van het contact met de minderjarigen en het opbouwen daarvan. Bovendien hoopt hij hiermee een doorbraak te kunnen forceren in de strijd tussen de ouders.
5.3
Namens de GI is, samengevat, het volgende naar voren gebracht. De GI schaart zich achter het gewijzigde verzoek van de Raad. Gezien wordt dat hulpverlening in een vrijwillig kader wel is opgestart, maar dit niet goed van de grond is gekomen. Er is een regievoerder nodig die met de ouders gaat bekijken wat er aan hulpverlening nodig is, welke hulpverlening passend is en welke stappen gezet moeten worden. Hier kan een jeugdbeschermer bij helpen. Helaas moet de GI opmerken dat er sprake is van een wachtlijst en er niet op korte termijn een vaste jeugdbeschermer beschikbaar is. De GI kan geen toezegging doen over wanneer er een jeugdbeschermer aan dit gezin kan worden toegewezen.

6.De beoordeling

6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
6.2
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Hoewel zij, zo constateerde het CJG, geen feitelijke kindsignalen vertonen die erop wijzen dat hun ontwikkeling onder druk staat, heeft naar het oordeel van de kinderrechter te gelden dat een gebrek aan contact met de vader in een voor de minderjarigen belangrijke hechtingsfase, het onbekend zijn met de vader en de strijd tussen de ouders, als een ontwikkelingsbedreiging is aan te merken.
6.3
Met de ouders en de GI ziet de kinderrechter dat hulpverlening in een vrijwillig kader is opgestart, maar niet van de grond is gekomen. Anders dan de moeder stelt is dit niet alleen te wijten aan een voor haar turbulente periode, maar ligt dit ook aan de voorwaarden die zij zelf lijkt te stellen en het wantrouwen in de vader. Hoewel [jeugdbescherming] , Veilig Thuis, Fivoor en [jeugdorganisatie] betrokken zijn, ziet de kinderrechter de noodzaak van regievoering door een jeugdbeschermer die hulpverlening op elkaar kan afstemmen. Hoewel de kinderrechter de goede bedoelingen van de moeder ten aanzien van hulpverlening in het vrijwillig kader ziet, acht de kinderrechter hulpverlening in dit kader te verblijvend en de problematiek in deze zaak daarvoor te complex.
6.4
Naar het oordeel van de kinderrechter dient er gewerkt te worden aan contactherstel tussen de vader en de minderjarigen op neutraal terrein en onder begeleiding. Het opstellen van randvoorwaarden is hierin essentieel. Daarnaast dient met de ouders te worden bezien hoe zij in de toekomst met elkaar zullen communiceren, het vertrouwen in elkaar dusdanig is dat zij gezamenlijk uitvoering kunnen geven aan het ouderschap, de minderjarigen een eigen beeld kunnen vormen over hun vader en er onbelast contact kan plaatsvinden tussen de minderjarigen en de vader. Hiervoor is de inzet van een jeugdbeschermer nodig.
6.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de kinderrechter het verzoek van de Raad zal toewijzen voor de verzochte duur van twaalf maanden. De kinderrechter acht deze termijn passend en neemt daarbij in aanmerking dat er langdurige inzet van hulpverlening nodig is, maar (helaas) ook dat de ouders rekening moeten houden met wachtlijstproblematiek. Daarbij zal de GI worden belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
6.6
Als doelen waaraan binnen de ondertoezichtstelling door de GI en de ouders gewerkt dient te worden, worden onder meer aangemerkt:
- De minderjarigen hebben contact met hun vader;
- De minderjarigen ervaren emotionele toestemming van beide ouders om onbelast en fijn contact aan te gaan met de andere ouder;
- De moeder heeft de relatiebreuk en het verleden een plek gegeven en staat achter het contact tussen vader en de minderjarigen;
- De minderjarigen ontwikkelen zich leeftijdsadequaat;
- De vader houdt zich aan de afspraken met reclassering en Fivoor;
- De ouders kunnen het noodzakelijke met elkaar communiceren.
6.7
De kinderrechter verwacht van de GI regievoering op genoemde punten. De kinderrechter verzoekt de GI, ondanks wachtlijstproblematiek, dat voortvarend zal worden opgetreden met het beschikbaar stellen van een vaste jeugdbeschermer.
6.8
De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.
6.9
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1
stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Etten-Leur, met ingang van 25 juli 2024 tot 25 juli 2025;
7.2
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 8 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.