In deze bodemzaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting WonenBreburg en de curator van de huurder, [naam 1]. WonenBreburg vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning, omdat de huurder de woning had onderverhuurd voor illegale prostitutie. De huurder had de woning tijdelijk aan een vriendin ter beschikking gesteld terwijl hij voor zijn ernstig zieke vader zorgde. De gemeente Tilburg en de politie constateerden dat de woning was ingericht voor prostitutie, wat leidde tot een verzoek van WonenBreburg om de huurovereenkomst te beëindigen. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de huurder tekort was geschoten in zijn verplichtingen, de omstandigheden van de zaak, waaronder de psychische kwetsbaarheid van de huurder en het feit dat de illegale activiteiten slechts kortdurend waren, meebrachten dat ontbinding van de huurovereenkomst niet gerechtvaardigd was. Het belang van de huurder bij een stabiele woonomgeving woog zwaarder dan het zero tolerancebeleid van de woningcoöperatie. De vorderingen van WonenBreburg werden afgewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd.