ECLI:NL:RBZWB:2024:5529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
10969355
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van facturen voor geleverde ritten in lijndienst door zzp'er

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, staat de vraag centraal of de eiser in conventie, een zzp'er die als chauffeur werkt, de ritten in de periode van november 2022 tot en met maart 2023 daadwerkelijk heeft uitgevoerd voor de gedaagde in conventie, een uitleenbureau. De eiser heeft facturen ingediend voor deze ritten, maar de gedaagde betwist de uitvoering door de eiser, omdat de ritten niet onder zijn persoonlijke chauffeursnummer zijn geregistreerd. De kantonrechter oordeelt dat de eiser voorshands bewijs heeft geleverd van de uitvoering van de ritten, onder andere door het overleggen van urenstaten en verklaringen van betrokken partijen. De gedaagde krijgt de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Het vonnis is een tussenvonnis, waarbij de eindbeslissing wordt aangehouden. De kantonrechter heeft ook de vordering in reconventie van de gedaagde tot opheffing van het conservatoir beslag afgewezen, omdat er geen redenen zijn om het beslag op te heffen. De zaak wordt op 4 september 2024 opnieuw behandeld om te horen of de gedaagde bewijs wil leveren.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10969355 \ CV EXPL 24-826
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[eiser in conventie] H.O.D.N. [handelsnaam 1] EN [handelsnaam 2],
te [plaats 1] (ZH),
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie / verweerder in reconventie] ,
procederend in persoon,
tegen
[gedaagde in conventie] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde in conventie / eiser in reconventie] ,
procederend in de persoon van mevrouw [naam 1] (algemeen directeur van zowel [gedaagde in conventie] als van haar bestuurder en enig aandeelhouder [b.v. 1] ).
Samenvatting
De vraag die in deze zaak centraal staat is of [eiser in conventie] de lijndienstritten in de periode van november 2022 tot en met maart 2023 die hij aan [gedaagde in conventie] heeft gefactureerd, daadwerkelijk heeft uitgevoerd. De kantonrechter acht dit voorshands bewezen. [gedaagde in conventie] krijgt de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. De eindbeslissing zal daarom worden aangehouden. Hetzelfde geldt voor een beslissing op de tegenvordering van [gedaagde in conventie] tot opheffing van het conservatoir beslag. Dit vonnis is dus geen eindvonnis, maar een tussenvonnis.

1.De procedure

1.1.
De procedure blijkt uit:
  • de inleidende dagvaarding van 22 februari 2024 met (8) producties;
  • de (6) beslagstukken inclusief een overzicht daarvan;
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie tot opheffing conservatoir beslag, met (1) productie,
  • de e-mail van [eiser in conventie] met een begeleidende brief houdende een vermeerdering van eis van 23 maart 2024 met bijlagen;
  • het vonnis van 24 april 2024 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
  • de conclusie van antwoord in reconventie van [eiser in conventie] met een begeleidende brief en e-mail en (2) bijlagen,
  • de mondelinge behandeling van 8 juli 2024 waarvan door de griffier zittingsaantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser in conventie] heeft een eenmanszaak en werkt onder andere als (bus)chauffeur. [eiser in conventie] handelt onder de namen [handelsnaam 1] en [handelsnaam 2] .
2.2.
[gedaagde in conventie] is een uitleenbureau en houdt zich onder andere bezig met het uitlenen van chauffeurs aan vervoerders.
2.3.
Op 21 april 2022 is tussen partijen een “Overeenkomst Inhuur ZZP Chauffeur(s)” tot stand gekomen. Volgens artikel 1.3 van deze overeenkomst was de aanvangsdatum
21 april 2022, zonder verder geregistreerde einddatum, met een mogelijkheid tot opzegging. In artikel 5.1.1 is bepaald dat [eiser in conventie] eenmaal per week achteraf een factuur zendt aan [gedaagde in conventie] en dat [gedaagde in conventie] in beginsel maximaal na 30 dagen betaalt.
2.4.
[eiser in conventie] is door [gedaagde in conventie] uitgeleend aan [b.v. 2] (hierna: [b.v. 2] ) en door [b.v. 2] ingezet als chauffeur op lijndiensten van [bedrijf] . [eiser in conventie] had een persoonlijk chauffeursnummer, [nummer 1] , en er bestond een algemeen chauffeursnummer van [b.v. 2] / [bedrijf] : [nummer 2] .
2.5.
In de periode van 21 november 2022 tot en met 25 maart 2023 zijn er door
eenchauffeur, afkomstig van [gedaagde in conventie] als uitlener, voor [b.v. 2] als inlener lijndiensten voor [bedrijf] gereden (hierna: de ritten). De ritten zijn door [gedaagde in conventie] aan [b.v. 2] gefactureerd en door [b.v. 2] aan [gedaagde in conventie] betaald.
2.6.
[eiser in conventie] heeft in totaal zestien facturen gedateerd op 17 april 2023. Drie van deze facturen zijn door [gedaagde in conventie] betaald. De verschuldigdheid van de overige dertien facturen die zien op de ritten van 21 november 2022 tot en met 25 maart 2023, is door [gedaagde in conventie] betwist.
2.7.
Op 26 juni 2023 heeft [eiser in conventie] de rechtbank Zeeland – West-Brabant verzocht om [gedaagde in conventie] in staat van faillissement te verklaren. Bij beschikking van 10 oktober 2023 is dit verzoek afgewezen.
2.8.
Op 10 september 2023 heeft de heer [naam 2] , directeur van [b.v. 2] , per
e-mail aan (de voormalig advocaat van) [eiser in conventie] het volgende meegedeeld:
“Op uw verzoek heb ik intern navraag gedaan.
De arbeidsuren van uw cliënt zijn eerder reeds overlegd door mijn collega [naam 3] . Deze uren zijndoor uw cliënt gewerktvia [gedaagde in conventie] bij [b.v. 2]
De uren dieuw cliëntvia [gedaagde in conventie] in de periode november 2022 t/m april 2023heeft gewerktvoor [b.v. 2] zijn juist verwerkt in de urenstaten zoals afgetekend en al die uren zijn volgens de afspraken uitbetaald aan [gedaagde in conventie] B.V.[onderstreping door de kantonrechter]
2.9.
Op verzoek van [eiser in conventie] is op 31 januari 2024 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland – West-Brabant verlof verleend voor het leggen van conservatoir beslag ten laste van [gedaagde in conventie] . Op 9 februari 2024 is er derdenbeslag gelegd onder de Rabobank. Vervolgens is [gedaagde in conventie] op 22 februari 2024 gedagvaard om in deze procedure te verschijnen.

3.De vordering en het verweer

in conventie:
3.1.
[eiser in conventie] vordert ten eerste dat bij vonnis, voor zover en indien mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde in conventie] – kort samengevat – wordt veroordeeld tot betaling van € 13.667,54, vermeerderd met rente, buitengerechtelijke kosten, proceskosten en nakosten. [eiser in conventie] vordert daarnaast vergoeding van de beslagkosten. Na vermeerdering van eis vordert [eiser in conventie] tot slot ook een vergoeding van de kosten van de faillissementsprocedure die hij tegenover [gedaagde in conventie] heeft gevoerd.
3.2.
[eiser in conventie] legt hieraan ten grondslag dat [gedaagde in conventie] zijn facturen die zien op de ritten in de periode van 21 november 2022 tot en met 25 maart 2023 van in totaal
€ 13.667,54 onbetaald heeft gelaten. [eiser in conventie] stelt dat hij die ritten heeft gereden en vordert daarom nakoming van de gemaakte afspraken in de vorm van betaling van de openstaande facturen door [gedaagde in conventie] .
3.3.
[gedaagde in conventie] heeft hiertegen – eveneens kort samengevat – het volgende aangevoerd. Het klopt weliswaar dat er tussen partijen een overeenkomst is gesloten en het klopt ook dat de ritten zijn uitgevoerd, maar [gedaagde in conventie] betwist dat [eiser in conventie] de chauffeur was. De ritten zijn, om voor [gedaagde in conventie] onbekende reden, niet geregistreerd onder het persoonlijke chauffeursnummer van [eiser in conventie] [nummer 1] , maar onder het algemene nummer van [b.v. 2] /
[bedrijf] [nummer 2] . Ook [b.v. 2] en [bedrijf] kunnen niet bevestigen dat de ritten daadwerkelijk door [eiser in conventie] uitgevoerd zijn. [gedaagde in conventie] concludeert daarom tot afwijzing van de vorderingen van [eiser in conventie] , met veroordeling van [eiser in conventie] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader worden ingegaan.
in reconventie:
3.5.
[eiser in reconventie] vordert dat bij vonnis het conservatoir beslag dat is gelegd ten laste van [eiser in reconventie] , per direct wordt opgeheven.
3.6.
[eiser in reconventie] legt hieraan ten grondslag dat het haar verbaast dat er verlof is verleend voor het leggen van conservatoir beslag. [verweerder in reconventie] probeert namelijk door middel van leugenachtige beschrijvingen de gelden van [eiser in reconventie] te laten bevriezen waardoor zij niet meer aan haar toekomstige verplichtingen zou kunnen voldoen. Het beslag is ongegrond, aldus [eiser in reconventie] .
3.7.
[verweerder in reconventie] heeft hiertegen aangevoerd dat van de in totaal 44 door hem in rekening gebrachte facturen er 13 stuks, zonder geldige reden, onbetaald zijn gelaten door [eiser in reconventie] . Beslaglegging is daarom gerechtvaardigd als zekerheidsstelling voor betaling van de openstaande facturen. [verweerder in reconventie] concludeert tot afwijzing van de vordering.
3.8.
Op de (overige) stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang voor de beoordeling, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie:
4.1.
De kantonrechter overweegt ten eerste dat vaststaat dat [eiser in conventie] een eenmanszaak heeft en handelt onder twee verschillende handelsnamen. De kantonrechter ziet geen reden om de dagvaarding nietig te verklaren. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de heer [naam 4] , chauffeurs verantwoordelijke bij [gedaagde in conventie] (hierna: [naam 4] ), verklaard daarvoor evenmin aanleiding te zien.
Voorshands bewezen behoudens tegenbewijs
4.2.
Vaststaat tussen partijen dat de ritten in de periode van 21 november 2022 tot en met 25 maart 2023 zijn uitgevoerd. [gedaagde in conventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling ook nogmaals bevestigd dat deze ritten door haar zijn gefactureerd aan [b.v. 2] en door [b.v. 2] aan [gedaagde in conventie] zijn betaald. Centraal staat dus de vraag of de ritten door [eiser in conventie] als chauffeur zijn uitgevoerd. [eiser in conventie] stelt dit, maar [gedaagde in conventie] betwist die stelling. Omdat [eiser in conventie] zich beroept op de rechtsgevolgen van de door hem gestelde uitvoering, namelijk betaling van zijn facturen door [gedaagde in conventie] , ligt het volgens de hoofdregel van artikel 150 Rv op zijn weg om zijn stellingen te bewijzen.
4.3.
De kantonrechter komt in dit geval echter tot de conclusie dat voorshands bewezen kan worden geacht dat [eiser in conventie] de ritten heeft gereden. [gedaagde in conventie] zal in de gelegenheid worden gesteld hiertegen tegenbewijs te leveren. De kantonrechter legt hieronder uit hoe zij tot deze conclusie is gekomen.
Urenstaten
4.4.
Ten eerste acht de kantonrechter de urenstaten van de maanden november 2022 tot en met maart 2023 die [eiser in conventie] heeft overgelegd (productie 7 bij de dagvaarding) van belang. [eiser in conventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat de urenstaten op zijn verzoek, in verband met het onderhavige geschil over de betaling, zijn gestempeld en getekend door [b.v. 2] en [bedrijf] . [eiser in conventie] heeft ook gewezen op de afdrukdatum bovenaan de urenstaten en gesteld dat de urenstaten de uren c.q. ritten weergeven die daadwerkelijk zijn gereden.
4.5.
Namens [gedaagde in conventie] heeft [naam 4] tijdens de mondelinge behandeling eerst betoogd dat de urenstaten zien op de planning van de lijndiensten vooraf, en vervolgens betoogd dat ze (ook) dienen om (vooraf) inzicht te hebben in de rij- en rusttijden van een chauffeur.
4.6.
De kantonrechter stelt vast dat de urenstaten door zowel [b.v. 2] als [bedrijf] gestempeld en getekend zijn en dat bovenaan iedere urenstaat een afdrukdatum is vermeld. Die datum ligt telkens een aantal dagen na afloop van de betreffende maand.
De kantonrechter overweegt dat door [naam 4] niet is weersproken dat [b.v. 2] en [bedrijf] de urenstaten hebben gestempeld en getekend nadat het geschil tussen [eiser in conventie] en [gedaagde in conventie] is ontstaan. Anders dan [gedaagde in conventie] betoogt valt naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter uit de urenstaten af te leiden dat [b.v. 2] en [bedrijf] wel kunnen en willen bevestigen dat [eiser in conventie] de ritten heeft gereden. Verder overweegt de kantonrechter dat het betoog van [naam 4] dat de urenstaten voorafgaand aan de ritten worden gemaakt, niet strookt met de afdrukdatum die er volgens [eiser in conventie] juist op duidt dat de urenstaten achteraf zijn opgemaakt. [naam 4] heeft hiervoor geen verklaring gegeven.
4.7.
Kortom, voorlopig oordeelt de kantonrechter dat de urenstaten de juistheid van de stelling van [eiser in conventie] dat hij de betreffende ritten heeft gereden, onderbouwen.
Verklaring directeur [b.v. 2]
4.8.
Ten tweede neemt de kantonrechter de verklaring van de directeur van [b.v. 2] , de heer [naam 2] (productie 8 bij de dagvaarding), in aanmerking.
De kantonrechter stelt vast dat hierin is verklaard dat [eiser in conventie] (“uw cliënt”) de uren in de periode november 2022 tot en met maart 2023 heeft gewerkt voor [b.v. 2] en dat die uren juist zijn verwerkt in de urenstaten. Ook dit is een bevestiging vanuit [b.v. 2] dat [eiser in conventie] de ritten heeft gereden.
Er wordt door de directeur bovendien een verband gelegd met de urenstaten. De kantonrechter overweegt dat dit verband ondersteunt dat de urenstaten de werkelijk gemaakte uren weergeven en niet slechts een planning bevatten.
4.9.
Weliswaar heeft [naam 4] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij de heer [naam 5] , voormalig directeur van [b.v. 2] , heeft gevraagd of er sprake kan zijn van een discrepantie, maar een (schriftelijke) verklaring ontbreekt. Bovendien heeft [naam 4] ter zitting verklaard dat de heer [naam 5] niet langer directeur is van [b.v. 2] . Hij zou hebben verwezen naar de (twee) nieuwe directeuren om het te regelen.
De kantonrechter overweegt dat de nieuwe directeur ( [naam 2] ) juist ten gunste van [eiser in conventie] een schriftelijke verklaring heeft afgelegd. De vraag is dus of, en in hoeverre een eventuele verklaring van de heer [naam 5] gewicht in de schaal kan leggen tegenover die verklaring van de nieuwe directeur van [b.v. 2] .
4.10.
Kortom, voorlopig oordeelt de kantonrechter dat ook de verklaring van 10 september 2023 onderbouwt dat [eiser in conventie] de door hem gefactureerde ritten heeft uitgevoerd.
Tijdlijn Google Maps
4.11.
In aanvulling op de urenstaten en de verklaring van de directeur van [b.v. 2] heeft [eiser in conventie] screenshots van tijdlijnen (“Timeline”) van Google Maps overgelegd (bijlage 2 bij de conclusie van antwoord in reconventie). [eiser in conventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat hij zijn locatie altijd ingeschakeld (“aan”) heeft op zijn smartphone. De tijdlijnen tonen dus op welke locaties hij op een bepaalde datum en tijd was, in dit geval op de betreffende lijndiensten van [bedrijf] . De tijdlijnen zijn niet achteraf door hem gereconstrueerd, aldus [eiser in conventie] .
4.12.
[naam 4] heeft hiertegen tijdens de mondelinge behandeling enkel aangevoerd dat het “maar Google is”. Zonder nadere motivering die ontbreekt is dat naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende om de tijdlijnen volledig buiten beschouwing te laten.
4.13.
Kortom, de kantonrechter oordeelt voorlopig dat de screenshots, in samenhang bezien met de urenstaten en met de verklaring van de directeur van [b.v. 2] , de uitvoering van de ritten door [eiser in conventie] onderbouwen.
Persoonlijk chauffeursnummer versus algemeen inlognummer
4.14.
In de kern, zo begrijpt de kantonrechter, heeft [gedaagde in conventie] aangevoerd dat er maar één bewijsmiddel bestaat om aan te tonen dat een chauffeur een bepaalde rit heeft gereden, namelijk de registratie van diens persoonlijke chauffeursnummer tijdens de betreffende rit. Als het chauffeursnummer [nummer 1] van [eiser in conventie] niet is geregistreerd bij de ritten, kan [eiser in conventie] hieraan niet gekoppeld worden, aldus [gedaagde in conventie] .
4.15.
[eiser in conventie] heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat hij vaker niet dan wel zijn persoonlijke nummer heeft gebruikt tijdens de lijndiensten van [bedrijf] . Hier waren namelijk aanvankelijk (inlog)problemen mee, zodat hem het algemene inlognummer [nummer 2] is verstrekt. Hij gebruikte dat nummer daarna 95 procent van de tijd. Volgens [eiser in conventie] heeft dat nooit problemen gegeven.
4.16.
De kantonrechter stelt voorop dat [eiser in conventie] met het gebruik van het algemene nummer het risico heeft genomen dat ritten niet aan hem gekoppeld kunnen worden. [eiser in conventie] wist dat hij een persoonlijke chauffeursnummer had en dat hij geacht werd dit te gebruiken. Het risico op onduidelijkheid is bovendien vergroot doordat [eiser in conventie] de facturatie van zijn ritten een aantal maanden op zijn beloop heeft gelaten.
Dit laat echter naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onverlet dat voorshands voldoende vast is komen te staan dat er wel degelijk (drie) facturen aan [eiser in conventie] zijn betaald ook al waren de betreffende ritten onder het algemene nummer [nummer 2] geregistreerd. [naam 4] heeft tijdens de mondelinge behandeling aanvankelijk verklaard dat het persoonlijke chauffeursnummer heilig is en dat er nooit enige betaling aan [eiser in conventie] gedaan zou zijn als [gedaagde in conventie] niet zijn [nummer 1] had gezien. Later verklaarde [naam 4] dat uiteindelijk drie van de zestien facturen van 17 april 2023 aan [eiser in conventie] betaald zijn. De betreffende ritten, die waren gereden en geregistreerd onder het algemene inlognummer [nummer 2] , konden namelijk niet aan een andere chauffeur worden gekoppeld. [gedaagde in conventie] kon daarom vaststellen dat [eiser in conventie] de waarheid sprak, aldus [naam 4] .
De kantonrechter leidt uit deze verklaringen van [naam 4] af dat het dus niet volledig uitgesloten is dat ritten worden gekoppeld en uitbetaald, ook al zijn ze niet op het persoonlijke nummer van een chauffeur geregistreerd. Dit betekent dat de kantonrechter er voorshands van uitgaat dat het persoonlijke nummer, anders dan [gedaagde in conventie] betoogt, niet het enige harde bewijsmiddel is voor een chauffeur.
4.17.
[naam 4] heeft tijdens de mondelinge behandeling nog verklaard dat de ritten door andere chauffeurs, waaronder [naam 6] , zijn gereden. De kantonrechter overweegt dat dit echter vooralsnog in het geheel niet is onderbouwd. Overzichten, registraties, facturen, betaalbewijzen en/of verklaringen ontbreken.
Planning per e-mail
4.18.
De uitdraaien van de planning die door [eiser in conventie] in het geding zijn gebracht (bijlage 1 bij de conclusie van antwoord in reconventie) acht de kantonrechter tot slot niet van (doorslaggevend) belang. Die planning wordt immers naar de aard daarvan voorafgaand aan de uitvoering verstuurd. Hieruit kan weliswaar worden afgeleid dat [eiser in conventie] zou zijn benaderd, maar niet dat de ritten daadwerkelijk doorgang hebben gevonden en zo ja, door wie de bus dan feitelijk werd bestuurd. Bovendien heeft [naam 4] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat niet [b.v. 2] , maar hij als chauffeurs verantwoordelijke van [gedaagde in conventie] de planning verzorgde.
Conclusie
4.19.
Dit alles maakt dat de kantonrechter de stellingen van [eiser in conventie] voorshands bewezen acht. [gedaagde in conventie] zal door de kantonrechter worden toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Dit betekent dat [gedaagde in conventie] in de gelegenheid wordt gesteld de stelling van [eiser in conventie] dat hij de ritten heeft uitgevoerd, te ontzenuwen. Het is aan [gedaagde in conventie] om te bepalen hoe, met welke bewijsmiddelen, zij tegenbewijs wil leveren.
Vooruitblik
4.20.
Indien [gedaagde in conventie] niet slaagt in het tegenbewijs, dan zal de door [eiser in conventie] gevorderde betaling van de openstaande facturen in beginsel worden toegewezen.
Dat de facturen niet, zoals door partijen overeengekomen was, wekelijks door [eiser in conventie] in rekening zijn gebracht, staat niet aan toewijzing in de weg. [naam 4] heeft tijdens de mondelinge behandeling in dit verband ook verklaard dat [eiser in conventie] direct betaald moet krijgen als blijkt dat hij de chauffeur was.
4.21.
Ook indien [gedaagde in conventie] niet slaagt in het tegenbewijs, zal de door [eiser in conventie] gevorderde vergoeding van de kosten voor de faillissementsprocedure niet worden toegewezen. Hiervoor is namelijk geen deugdelijke grondslag gesteld of gebleken.
in reconventie:
4.22.
[eiser in reconventie] vordert in reconventie opheffing van het conservatoir beslag. De kantonrechter overweegt dat in artikel 705 lid 2 Rv is bepaald wanneer opheffing kan worden uitgesproken, namelijk:
  • bij verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen,
  • indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt, of,
  • zo het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid wordt gesteld.
4.23.
Niet gesteld of gebleken is dat een van deze gronden zich voordoet. De kantonrechter overweegt, zoals ook al tijdens de mondelinge behandeling aan [eiser in reconventie] (en [verweerder in reconventie] ) is voorgehouden, dat de beoordeling in reconventie in dit geval samenhangt met de beoordeling in conventie, in die zin dat: als blijkt dat de vordering van [verweerder in reconventie] moet worden afgewezen, het beslag moet worden opgeheven, en andersom: als blijkt dat de vordering van [verweerder in reconventie] wordt toegewezen, ervan uitgegaan kan worden dat het beslag ten laste van [eiser in reconventie] terecht is gelegd.
4.24.
Kortom, de kantonrechter ziet vooralsnog geen reden tot opheffing. Hierbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat de hoofdzaak tijdig is ingesteld door betekening van de dagvaarding op 22 februari 2024, namelijk binnen veertien dagen nadat op 9 februari 2024 verlof werd verleend.
in conventie en in reconventie:
4.25.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie:
5.1.
laat [gedaagde in conventie] toe om tegenbewijs te leveren van de voorshands bewezen geachte stelling van [eiser in conventie] dat [eiser in conventie] de ritten in de periode van 21 november 2022 tot en met 25 maart 2023 voor [b.v. 2] / [bedrijf] heeft uitgevoerd;
5.2.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 4 september 2024voor uitlating door [gedaagde in conventie] of zij bewijs wil leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat, als [gedaagde in conventie] geen bewijs door het horen van getuigen wil leveren maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken dan
directin het geding moet brengen,
5.4.
bepaalt dat, als [gedaagde in conventie]
getuigenwil laten horen, zij de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun gemachtigden in de maanden
oktober 2024tot en met
maart 2025dan
directmoet opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de zitting van mr. G.F.A.M. de Graauw, in het gerechtsgebouw te Breda, Stationslaan 10,
5.6.
bepaalt dat
alle partijenuiterlijk
twee wekenvoor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de kantonrechter en de wederpartij moeten toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie:
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graauw, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.