ECLI:NL:RBZWB:2024:5535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/415229 / HA ZA 23-558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Baggel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van een vonnis inzake dwangsommen en afwatering tussen buren

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben twee buren een geschil over een dakopbouw op het perceel van de gedaagden. De eisers stellen dat de gedaagden niet hebben voldaan aan een eerder vonnis van 7 december 2022, waarin hen werd opgedragen om een overbouw te verwijderen en ervoor te zorgen dat er niet meer op het perceel van de eisers werd afgewaterd. De eisers vorderen nu een verklaring dat de gedaagden in gebreke zijn gebleven en eisen een dwangsom van € 50.000,-. De rechtbank heeft de procedure in verschillende fasen behandeld, waaronder een mondelinge behandeling op 5 april 2024. De rechtbank concludeert dat de eisers niet voldoende bewijs hebben geleverd dat de gedaagden niet aan de veroordeling hebben voldaan. De rechtbank wijst de vorderingen van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten van de gedaagden, die zijn begroot op € 2.707,-. Het vonnis is uitgesproken op 3 juli 2024.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/415229 / HA ZA 23-558
Vonnis van 3 juli 2024
in de zaak van

1.[eiseres] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisers,
advocaat mr. T. Hooyman te Utrecht,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. N. Broeren te Tilburg.
Partijen zullen hierna [eisers] . en [gedaagden] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 20 december 2023 en de onderliggende stukken,
  • de mondelinge behandeling van 5 april 2024,
  • de ter gelegenheid van die mondelinge behandeling door partijen overgelegde pleitnota’s,
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn buren van elkaar, in die zin dat de (achter)tuin van [eisers] . grenst aan het perceel van [gedaagden]
2.2.
Tussen partijen is medio 2021 een geschil ontstaan over een door [gedaagden] geplaatste dakopbouw op de garage op zijn perceel.
2.3.
Tussen partijen is een bodemprocedure gevoerd bij deze rechtbank.
2.4.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 7 december 2022 van deze rechtbank, locatie Breda, zaak- en rolnummer C/02/394212 / HA ZA 22-53, (hierna ook “het vonnis van 7 december 2022”), is [gedaagden] c.s - voor zover relevant - veroordeeld
(r.o. 4.1) om de overbouw op het perceel van [eisers] . als gevolg van de dakopbouw op de garage op zijn perceel binnen twee maanden na de datum van het vonnis volledig te verwijderen en verwijderd te houden op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] c.s hiermee in gebreke blijft, met een maximum van
€ 50.000,- en (r.o. 4.2) om de dakopbouw zodanig in te richten dat er niet meer wordt afgewaterd op het perceel van [eisers] . binnen twee maanden na het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of dagdeel dat [gedaagden] c.s hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,-.
2.5.
Tegen voormeld vonnis is geen hoger beroep ingesteld.
2.6.
[eisers] . heeft op 14 december 2022 een brief van de gemeente Dongen aan [gedaagden] ontvangen, waaruit blijkt dat de gemeente toestemming heeft gegeven voor het wijzigen van de dakopbouw van [gedaagden]
2.7.
Nadien heeft er door [gedaagden] een wijziging van de dakopbouw op de garage plaatsgevonden.
2.8.
[gedaagden] c.s heeft [eisers] . na uitvoering van de werkzaamheden aan het dak bij e-mail van 16 januari 2023 gevraagd om te bevestigen dat er aan het vonnis is voldaan.
2.9.
[eisers] . heeft in reactie daarop bij e-mail van 23 januari 2023 aan [gedaagden] bericht dat hij niet zeker weet of de overbouw is opgeheven en dat hij dit ook niet kan controleren. Verder heeft [eisers] . in deze e-mail aangegeven dat er vanaf de dakplaten nog steeds op zijn perceel wordt afgewaterd. [eisers] . heeft voorgesteld om gezamenlijk een onafhankelijk deskundige te benoemen.
2.10.
Bij exploot van 6 februari 2023 is het vonnis van 7 december 2022 aan [gedaagden] betekend. In verband met een onjuiste vonnisdatum in dit exploot is er op 13 februari 2023 een herstelexploot uitgebracht.
2.11.
[gedaagden] c.s heeft [eisers] . bij e-mail van 16 februari 2023 een zogenaamde "akte van constatering" d.d. 2 februari 2023 van [deurwaarderskantoor] gezonden.
2.12.
[eisers] . heeft schade expert, de heer [naam] van [bedrijf] (hierna [bedrijf] ), verzocht een onderzoek ter plaatse van de dakopbouw te verrichten. [bedrijf] heeft op 28 juni 2023 een rapport uitgebracht. In dit rapport is -voor zover van belang- het volgende opgenomen:
“2
. Is de dakopbouw op de garage van [gedaagden] c.s in de huidige situatie zodanig ingericht dat er op geen enkele wijze meer wordt afgewaterd op het perceel van [eisers] .? Zo nee, op welke wijze wordt er nog op het perceel van [eisers] . afgewaterd?
Partij 2 heeft de dakopbouw aangepast waardoor, zoals reeds genoemd, er geen sprake meer is van overbouw. (….) Dit betekent dat er sprake is van een licht hellend dak. Omdat er zoals vastgesteld geen gootconstructie is aangebracht zal het regenwater van de steile maar toch enigszins schuine dak af stromen en op het perceel van partij 1 neerkomen. Er werd immers al eerder door de Rechtbank vastgesteld dat de ruimte tussen de onderliggende muur en de perceelsgrens varieert tussen twee centimeter en nagenoeg niets.
(…)”
2.13.
[eisers] . heeft bij brief d.d. 6 juli 2023 het rapport van [bedrijf] aan [gedaagden] gezonden. [eisers] . heeft in die brief aanspraak gemaakt op een dwangsom van € 500,00 per dag, gerekend vanaf 13 februari 2023 en op de vergoeding van de expertisekosten van de deskundige.
2.14.
Bij e-mail van 10 juli 2023 aan [eisers] . heeft [gedaagden] betwist dat er nog steeds op het perceel van [eisers] . wordt afgewaterd en heeft hij voorgesteld om een onafhankelijke derde in te schakelen om vast te stellen of er correct op zijn eigen perceel worden afgewaterd.
2.15.
[eisers] . heeft in reactie daarop aan [gedaagden] bericht dat hij niet meer akkoord gaat met het nogmaals inschakelen van een deskundige en dat hij zich volledig aansluit bij de conclusie van [bedrijf] . [eisers] . heeft verder bericht dat een executiegeschil procedure zal worden gestart.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] . vordert samengevat -
1. voor recht te verklaren dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan de veroordeling onder r.o. 4.2. van het vonnis van de rechtbank Zeeland-West­ Brabant, locatie Breda, met zaak- en rolnummer C/02/394212 / HA ZA 22-53 en dat [gedaagden] daardoor een dwangsom van € 50.000,00 aan [eisers] . verschuldigd is, te vermeerderen met de daarover verschuldigde wettelijke rente per 29 juni 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagden] te veroordelen om het vonnis van de rechtbank Zeeland-West­ Brabant, locatie Breda, met zaak- en rolnummer C/02/394212 / HA ZA 22-53, alsnog volledig na te komen, binnen 14 dagen na de datum van het wijzen van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag of ieder dagdeel dat [gedaagden] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00;
III. [gedaagden] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan [eisers] . te betalen een bedrag van € 2.631,75 in verband met de expertisekosten van [bedrijf] , inclusief de daarover verschuldigde wettelijke rente per 14 juli 2023, tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. [gedaagden] te veroordelen om, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan Van [eisers] . te betalen een bedrag van € 1.574,59 aan buitengerechtelijke incassokosten, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
V. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente;
VI. [gedaagden] te veroordelen in de na de uitspraak te vallen forfaitaire nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagden] verzoekt de rechtbank om [eisers] . bij vonnis - voor zover uitvoerbaar bij voorraad - niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen met veroordeling van [eisers] . in de kosten van dit geding.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eisers] . legt aan zijn vordering sub I ten grondslag dat er na wijziging van de dakopbouw nog steeds water vanaf de dakopbouw op zijn perceel loopt en dat [gedaagden] dus niet heeft voldaan aan r.o. 4.2 van het vonnis van 7 december 2022. [gedaagden] handelt volgens [eisers] . dan ook nog steeds in strijd met artikel 5:52 BW. [gedaagden] is daarom vanaf 13 februari 2023 (de betekeningsdatum van het vonnis) dwangsommen verschuldigd. Deze verbeurde dwangsommen belopen inmiddels de maximale dwangsom van € 50.000,-, aldus [eisers] . Aan de vordering sub II legt [eisers] . ten grondslag dat een nieuwe prikkel tot nakoming noodzakelijk is omdat [gedaagden] het vonnis niet vrijwillig is nagekomen en het maximum van de eerdere opgelegde dwangsommen is bereikt. [eisers] . vordert sub III op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vergoeding van de kosten van [bedrijf] , welke € 2.631,75 bedragen.
4.2.
[gedaagden] voert het verweer dat hij aan het vonnis heeft voldaan. Hij stelt dat hij de dakopbouw zo heeft ingericht dat er op eigen perceel wordt afgewaterd. Er zijn volgens [gedaagden] dan ook geen dwangsommen verbeurd. [gedaagden] voert verder het verweer dat de dwangsommen zijn verjaard op grond van artikel 611 g Rv omdat het vonnis op 13 februari 2023 is betekend en de verjaring niet is gestuit. De dagvaarding op 13 oktober 2023 is dan tardief, aldus [gedaagden]
Vordering I: Voldaan aan veroordeling mbt afwatering - dwangsommen verbeurd?
4.3.
Beoordeeld dient te worden of [gedaagden] heeft voldaan aan de veroordeling met betrekking tot de afwatering zoals beslist onder randnummer 4.2 van het vonnis van 7 december 2022. Bij de beoordeling van die vraag gaat het om het doel en de strekking van de veroordeling, waarbij die veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
4.4.
Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken volgt dat het dak van de dakopbouw op de garage aan de zijde van het perceel van [eisers] . nu een bijna rechte wand/dak is, ongeveer 90%, met nog een lichte helling en dat er aan die zijde geen gootconstructie aanwezig is. De dakopbouw heeft verder een plat dak en er is een hemelwaterafvoerpijp aan de achterzijde van de dakopbouw aanwezig die uitkomt op het perceel van [gedaagden]
4.5.
[eisers] . onderbouwt zijn stelling dat nog steeds op zijn perceel wordt afgewaterd met (de bevindingen en conclusies uit) het rapport van [bedrijf] . [bedrijf] constateert namelijk dat er sprake is van een licht hellend vlak en vervolgt met:
“Omdat er zoals vastgesteld geen gootconstructie is aangebracht zal het regenwater van de steile maar toch enigszins schuine dak af stromen en op het perceel van partij 1 neerkomen. Er werd immers al eerder door de Rechtbank vastgesteld dat de ruimte tussen de onderliggende muur en de perceelsgrens varieert tussen twee centimeter en nagenoeg niets.(..)”Voorts stelt [eisers] . dat de onderzijde van de schutting nat is en het een nattere boel is dan eerder. [gedaagden] heeft de stelling van [eisers] . betwist en voert aan dat er geen water naar beneden stroomt over die zijde van het dak, maar dat het hooguit om wat druppels gaat. Dat valt volgens [gedaagden] c.s. niet onder ‘afwatering’. De druppels worden bovendien opgevangen door een lekdorpeltje dat is aangebracht over de hele dakplaat, tussen de plaat en de stenen. Bij het voorgaande komt nog dat er ook sprake is van een paar centimeter ruimte tussen de twee percelen aan die zijde. De hemelwaterafvoer die zich op zijn perceel bevindt voert sinds de aanpassing van de dakopbouw wat meer water af. Verder komt de regen (meestal) vanuit het noorden en blijf je droog wanneer je bij de schutting staat, aldus nog steeds [gedaagden] Tot slot betwist [gedaagden] c.s. dat het een natte boel is bij de schutting; daar is niets te zien.
4.6.
In aanmerking nemende de gemotiveerde betwisting door [gedaagden] is de rechtbank van oordeel dat [eisers] . zijn stelling onvoldoende nader heeft toegelicht en onderbouwd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de conclusie met betrekking tot de afwatering uit het rapport van [bedrijf] , gelet op de redactie daarvan, een aanname betreft die is gebaseerd op de constructie van de dakopbouw (licht hellend dak en geen gootconstructie) en niet op feitelijke waarnemingen, berekeningen of anderszins, terwijl in dat rapport, noch op de mondelinge behandeling de betreffende conclusie nader (feitelijk) wordt onderbouwd. Gelet op het gemotiveerde en concreet toegelichte verweer van [gedaagden] had dat wel van [eisers] . verwacht mogen worden. [eisers] . heeft daarnaast nagelaten foto’s van de ‘natte boel’ bij de schutting in het geding te brengen, hetgeen gelet op de betwisting door [gedaagden] eveneens op zijn weg had gelegen. Al het voorgaande betekent dat [eisers] . niet aan haar stelplicht heeft voldaan en dat de vordering zal worden afgewezen.
Vordering II: Nakoming vonnis van 7 december 2022 op straffe van een dwangsom?
4.7.
[eisers] . heeft ter zitting aangevoerd dat het onder II gevorderde niet alleen betrekking heeft op de beslissing onder randnummer 4.2. van het vonnis van 7 december 2022 (afwatering), maar ook op de beslissing onder randnummer 4.1. (overbouw). Hij stelt hiertoe dat recent is gebleken dat de fundering van de garage met de dakopbouw van [gedaagden] gedeeltelijk op het perceel van [eisers] . is gelegen, waarmee sprake is van overbouw, die conform randnummer 4.1. van voormeld vonnis verwijderd moet worden. Dit betreft, aldus [eisers] ., een aanvulling op de vordering.
4.8.
[gedaagden] stelt dat dit een eiswijziging betreft. [gedaagden] acht de wijziging te laat en maakt daartegen bezwaar. Het debat is over dit punt niet eerder gevoerd, aldus [gedaagden]
4.9.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de door [eisers] . gestelde overbouw met betrekking tot de fundering van de garage niet onder de vordering sub II worden begrepen. Vast staat immers dat de vraag of ten aanzien van de fundering van de garage sprake is van overbouw ten tijde van de eerdere bodemprocedure bij deze rechtbank, die heeft geleid tot het vonnis van 7 december 2022, geen onderwerp van het debat tussen partijen was. De veroordelingen in voormeld vonnis strekken derhalve ook niet tot het aanpassen van de fundering. Van gehoudenheid om alsnog na te komen zoals door [eisers] . sub II gevorderd, kan dan ook geen sprake zijn.
Gelet op de beslissing ten aanzien van het onder I gevorderde ligt de vordering sub II ook voor het overige voor afwijzing gereed.
Vorderingen III, IV en V: (Proces)kosten?
4.10.
Het voorgaande betekent dat niet is komen vast te staan dat [gedaagden] niet heeft voldaan aan het vonnis van 7 december 2022 en dwangsommen heeft verbeurd. Van handelen in strijd met artikel 5:52 BW is evenmin gebleken. De vordering sub I ligt daarmee voor afwijzing gereed. Ook de vordering tot het alsnog nakomen van het vonnis op straffe van een dwangsom moet worden afgewezen. Het voorgaande betekent dat de vorderingen met betrekking tot de kosten voor de rapportage van [bedrijf] en de buitengerechtelijke incassokosten eveneens voor afwijzing gereed liggen.
4.11.
[eisers] . zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht 1.301,00
- salaris advocaat 1.228,00 (2 punten × tarief € 614,00)
- nakosten
178,00 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.707,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] . in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagden] tot op heden begroot op € 2.707,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de 15e dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moet [eisers] . € 92,00 extra betalen,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Baggel en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2024.