ECLI:NL:RBZWB:2024:5540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 24/5583
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in belastingzaak met betrekking tot invorderingsmaatregelen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, afkomstig uit Hongarije, vraagt om schorsing van de invorderingsacties die verband houden met de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. Verzoeker heeft eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en heeft beroep aangetekend bij de rechtbank, wat de connexiteit van zijn verzoek bevestigt.

De voorzieningenrechter legt uit dat hij bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen, mits er een lopende bezwaar- of beroepsprocedure is en er sprake is van onverwijlde spoed. In dit geval heeft verzoeker aangegeven dat hij niet kan wachten op de beslissing, omdat hij een dwangbevel heeft ontvangen van de ontvanger van de Belastingdienst. Dit dwangbevel verplicht hem om het bedrag van de aanslag binnen twee dagen te betalen.

Echter, de voorzieningenrechter stelt vast dat de belastingrechter in principe niet bevoegd is om te oordelen over besluiten die zijn genomen op basis van de Invorderingswet 1990. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd, omdat de beslissingen van de ontvanger met betrekking tot de invordering van belastingaanslagen niet onder de uitzonderingen vallen die de belastingrechter bevoegd maken. De voorzieningenrechter kan daarom het verzoek niet behandelen en verklaart zich onbevoegd.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Invorderingswet 1990.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5583

uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 augustus 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit Hongarije, verzoeker

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Verzoeker verzoekt de voorzieningenrechter om schorsing van de invorderingsacties die zien op de aan hem voor het jaar 2020 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV). Verzoeker heeft ook bezwaar gemaakt tegen de aanslag, waarna de inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Tegen die uitspraak op bezwaar heeft verzoeker ook beroep aangetekend bij de rechtbank. Deze procedure is bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer BRE 24/2579.

Karakter voorlopige voorziening

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, ook wel de bodemprocedure genoemd, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen. Daarbij gelden als voorwaarden dat tegelijkertijd tegen hetzelfde besluit een bezwaar- of beroepsprocedure loopt (vereiste van connexiteit) en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemprocedure niet.
2.1.
De voorzieningenrechter kan uitspraak doen zonder partijen te horen op een zitting indien, onder meer, hij kennelijk onbevoegd is. [2] Hoewel verzoeker de rechtbank heeft aangegeven dat hij beschikbaar is om op een zitting in Eindhoven te verschijnen, ziet de rechtbank gelet op zijn voorgaande bevoegdheid aanleiding om een zitting achterwege te laten. De rechtbank gaat daarom over tot het doen van uitspraak.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Verzoeker omschrijft zijn verzoek aan de voorzieningenrechter als “avoid paying of interest and high demands” en licht dat verzoek als volgt toe:
“Sorry but I can not wait until the decision as I got a letter from Belastingdienst, see attached. I insist on avoid the payment of any interest.
I kindly ask you to make the necessary steps.”
Bij zijn verzoek voegt verzoeker een dwangbevel van de ontvanger van 10 juli 2024 toe waarin de ontvanger verzoeker beveelt het bedrag van de aanslag IB/PVV 2020 vermeerderd met kosten van vervolging binnen twee dagen te betalen.
3.1.
De voorzieningenrechter begrijpt het verzoek van verzoeker zo dat zijn verzoek ziet op het opheffen van de gevolgen van de vastgestelde aanslag IB/PVV 2020 door het schorsen van de door de ontvanger ingezette invorderingsmaatregelen. Gelet op de onder 1.1 bedoelde beroepsprocedure, is voldaan aan het vereiste van connexiteit. Het verzoek van verzoeker is ontvankelijk.
3.2.
De voorzieningenrechter overweegt verder dat de invordering van belastingen wordt uitgevoerd met toepassing van de Invorderingswet 1990 door de ontvanger. De belastingrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over een besluit dat is genomen op grond van de Invorderingswet 1990. Voor bepaalde besluiten wordt een uitzondering gemaakt. In die gevallen is de belastingrechter wel bevoegd. De beslissingen van de invorderingsambtenaar over de invordering van belastingaanslagen vallen niet onder een van de uitzonderingen. Ook de beslissingen van de ontvanger tot eventuele betekening van beslag en de tenuitvoerlegging van een dwangbevel zijn niet als zodanig aangemerkt. In deze gevallen kan uitsluitend een vordering bij de civiele rechter worden ingesteld en is de voorzieningenrechter van de belastingkamer onbevoegd. Over een geschil met de ontvanger over de invorderingsrente kan de belastingrechter wel bevoegd zijn - en dus ook de voorzieningenrechter van de belastingkamer - maar dat wordt hij pas op het moment dat een beschikking invorderingsrente is genomen. [3] Op dit moment vreest verzoeker slechts voor de verschuldigdheid van invorderingsrente, maar is van een voor bezwaar vatbare beschikking invorderingsrente nog niet gebleken. Om die reden is de belastingrechter ook niet bevoegd om over die specifieke stellingen te oordelen.
3.3.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter zich onbevoegd verklaard.

Conclusie en gevolgen

De voorzieningenrechter is onbevoegd. Dat betekent dat zij het verzoek niet kan behandelen.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 12 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Awb.
3.Artikel 28 in combinatie met artikel 30 van de Invorderingswet 1990.