ECLI:NL:RBZWB:2024:5540
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een verzoek om voorlopige voorziening in belastingzaak met betrekking tot invorderingsmaatregelen
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, afkomstig uit Hongarije, vraagt om schorsing van de invorderingsacties die verband houden met de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. Verzoeker heeft eerder bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en heeft beroep aangetekend bij de rechtbank, wat de connexiteit van zijn verzoek bevestigt.
De voorzieningenrechter legt uit dat hij bevoegd is om een voorlopige voorziening te treffen, mits er een lopende bezwaar- of beroepsprocedure is en er sprake is van onverwijlde spoed. In dit geval heeft verzoeker aangegeven dat hij niet kan wachten op de beslissing, omdat hij een dwangbevel heeft ontvangen van de ontvanger van de Belastingdienst. Dit dwangbevel verplicht hem om het bedrag van de aanslag binnen twee dagen te betalen.
Echter, de voorzieningenrechter stelt vast dat de belastingrechter in principe niet bevoegd is om te oordelen over besluiten die zijn genomen op basis van de Invorderingswet 1990. De voorzieningenrechter verklaart zich onbevoegd, omdat de beslissingen van de ontvanger met betrekking tot de invordering van belastingaanslagen niet onder de uitzonderingen vallen die de belastingrechter bevoegd maken. De voorzieningenrechter kan daarom het verzoek niet behandelen en verklaart zich onbevoegd.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing, conform de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Invorderingswet 1990.