In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 augustus 2024, wordt het beroep van eiser beoordeeld, die stelt dat de minister van Infrastructuur en Waterstaat niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 20 maart 2024, zoals vereist door artikel 4.1 van de Wet open overheid (Woo). De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eiser had zijn aanvraag op 20 maart 2024 ingediend, welke door de minister op 21 maart 2024 is ontvangen. De minister had binnen vier weken, dus uiterlijk op 2 mei 2024, moeten beslissen. Na een ingebrekestelling door eiser op 31 mei 2024, heeft de minister nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat de minister alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, maar geeft de minister vier weken de tijd om dit te doen, rekening houdend met de complexiteit van de aanvraag en de vakantieperiodes.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de minister het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.