ECLI:NL:RBZWB:2024:5558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
23/3490KINDER
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.J. van der Meulen, had een verzoek ingediend dat door de Dienst Toeslagen op 14 maart 2022 was afgewezen. Dit besluit werd bevestigd in een bestreden besluit van 12 juni 2023. De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 behandeld, waarbij zowel eiseres als vertegenwoordigers van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek om compensatie terecht is. Eiseres had in de periode van 2005 tot en met 2013 kinderopvangtoeslag ontvangen voor twee kinderen, maar haar verzoek om herbeoordeling werd afgewezen na een lichte toets. De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van uitdrukkelijke toezeggingen die bij eiseres gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt, en dat de voorwaarden voor compensatie niet zijn vervuld. De rechtbank wijst erop dat de lichte toets niet de mogelijkheid biedt om onterechte terugvorderingen of stopzettingen van toeslagen te heroverwegen, en dat de integrale beoordeling nog niet was afgerond.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen recht heeft op de gevraagde compensatie van € 30.000,--. De rechtbank wijst ook op het feit dat eiseres geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed krijgt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3490 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen),
en

Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om compensatie op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht).
Verweerder heeft het verzoek om compensatie met het besluit van 14 maart 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 12 juni 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van dit verzoek gebleven.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en haar gemachtigde. Namens verweerder waren mr. [inspecteur 1]
en mr. [inspecteur 2] aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht het verzoek van eiseres heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2. De rechtbank is van oordeel verweerder terecht het verzoek van eiseres heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming bestreden besluit

3. Eiseres heeft over de periode 2005 tot en met 2013 kinderopvangtoeslag ontvangen voor twee kinderen.
4. Eiseres heeft een verzoek gedaan voor een herbeoordeling van haar toeslagen. Na een beoordeling op grond van de lichte toets heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet in aanmerking komt voor een compensatie van € 30.000,--. Dit is telefonisch op 21 januari 2022 aan haar meegedeeld en later ook schriftelijk met het besluit van 14 maart 2022.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar verzoek om compensatie.
Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.
Standpunt eiseres
5. Eiseres heeft een beroep op het vertrouwensbeginsel gedaan. Verder heeft zij gesteld dat zij in de jaren 2005 tot en met 2013 bedragen terug heeft moeten betalen aan kinderopvangtoeslag terwijl ze daar wel recht op had. Door de terugvorderingen is zij in financiële problemen gekomen.
Standpunt verweerder
6. Volgens verweerder kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen omdat er geen sprake is van uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen die bij eiseres gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Verder heeft verweerder nog opgemerkt dat eiseres vooralsnog niet in aanmerking komt voor een compensatie van € 30.000,-- omdat nog niet is vastgesteld dat zij in aanmerking komt voor een herstelmaatregel. In artikel 2.7, eerste lid, van de Wht is dwingendrechtelijk geregeld dat dan geen recht op compensatie bestaat. Er is geen sprake van een bijzonder geval waarbij afgeweken moet worden van deze bepaling.
Wettelijk kader
7. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.
Overwegingen rechtbank
Grondslag bestreden besluit
8. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van de lichte toets. Bij deze lichte toets wordt bekeken of iemand ten onrechte kinderopvangtoeslag moest terugbetalen dan wel of de kinderopvangtoeslag in het verleden ten onrechte is stopgezet. Deze lichte toets is bedoeld om ouders snel duidelijkheid te geven en is daarmee beperkter dan de integrale beoordeling. Bij de integrale beoordeling wordt uiteindelijk definitief beoordeeld of een ouder in aanmerking komt voor een compensatie.
Kan op basis van de lichte toets al geoordeeld worden dat eiseres recht heeft op compensatie?
9. Uit de dossierstukken en de toelichting die verweerder bij deze stukken heeft gegeven, kan opgemaakt worden dat de aanpassingen van de kinderopvangtoeslag het gevolg zijn geweest van wijzigingen in het aantal uren dat de kinderen opgevangen zijn, het gehanteerde uurloon of het toetsingsinkomen. De aanpassingen lijken dan ook alle reguliere correcties te zijn geweest. Aanwijzingen dat er sprake is geweest van onterechte terugvorderingen of stopzetting van de betaling zijn in ieder geval niet terug te vinden in dit dossier. De enkele stelling van eiseres dat zij altijd fulltime heeft gewerkt en het daarom niet juist is dat het aantal uren kinderopvang is aangepast, is onvoldoende om in het kader van de lichte toets aan te nemen dat eiseres in aanmerking komt voor compensatie. Daarbij is tevens betrokken dat in het dossier diverse wijzigingsformulieren zijn gevoegd die zijn ingevuld door eiseres en dat er ook jaaroverzichten van de kinderopvang beschikbaar zijn. Een beoordeling of er ondanks de doorgegeven wijzigingen, toch sprake is van onterechte terugvorderingen, vooringenomenheid of hardheid, valt buiten de omvang van de lichte toets. Ter zitting is gebleken dat de integrale beoordeling nog niet is afgerond. Eiseres kan haar argumenten dat er ten onrechte is teruggevorderd in het kader van de integrale beoordeling naar voren brengen. De opmerking van eiseres dat in haar dossier ten onrechte melding is gemaakt van een emigratie maakt dit oordeel niet anders. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting al toegelicht dat deze vermelding niet klopt, maar ook niet heeft geleid tot vaststelling van een lagere toeslag. Uit deze enkele foutieve vermelding kan ook niet opgemaakt worden dat alle andere gegevens in het systeem onjuist zouden zijn.
Vertrouwensbeginsel
10. Naar vaste rechtspraak moeten voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel drie stappen worden doorlopen. Allereerst moet de betrokkene aannemelijk maken dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Bij de tweede stap moet de vraag worden beantwoord of die toezegging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte, de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte. Als beide vragen bevestigend worden beantwoord, en er dus een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, volgt de derde stap. Dat sprake is van gerechtvaardigde verwachtingen betekent namelijk niet dat daaraan altijd moet worden voldaan. Zwaarder wegende belangen, zoals het algemeen belang of de belangen van derden, kunnen daaraan in de weg staan. [1]
11. Eiseres heeft aan het beroep op het vertrouwensbeginsel ten grondslag gelegd dat zij drie brieven heeft ontvangen waarin staat dat zij als gedupeerde is aangemerkt. Het gaat daarbij om een brief van de kredietbank en twee brieven van het landelijk incassocentrum van de belastingdienst. In deze brieven staat inderdaad vermeld dat eiseres als een van de gedupeerden aangemerkt is en dat zij daarom geholpen zal worden met het oplossen van haar schulden en dat de schulden aan toeslagen en belastingen worden kwijtgescholden. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat deze brieven bij eiseres de indruk hebben gewekt dat zij, als gedupeerde, in aanmerking zou kunnen komen voor het compensatiebedrag van € 30.000,--, staat dit niet expliciet in de brieven vermeld. De enkele vermelding in deze brieven dat eiseres gedupeerde is, is ook niet op zelfstandig rechtsgevolg gericht. Deze vermelding is namelijk alleen een motivering waarom eiseres in aanmerking komt voor hulp bij het oplossen van schulden en de kwijtschelding daarvan. Met deze brieven wordt dan ook geen duidelijke en ondubbelzinnige toezegging gedaan dat eiseres recht heeft op € 30.000,-- compensatie. Dit betekent dat aan de voorwaarden van stap 1 niet is voldaan. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

12. Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat het beroep van eiseres ongegrond zal worden verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt zij het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 13 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage wettelijk kader

Wet hersteloperatie toeslagen
Artikel 2.7, eerste lid
Aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag die in aanmerking komt voor toepassing van een herstelmaatregel en daarvoor voor 1 januari 2024 een aanvraag heeft ingediend, kent de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve eenmalig een forfaitair bedrag toe van € 30.000, met dien verstande dat dit bedrag wordt verminderd, maar niet verder dan tot nihil, met de bedragen die de aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag al op grond van een herstelmaatregel heeft ontvangen. Bij vermindering tot nihil vindt geen toekenning plaats.
Artikel 2.7, vierde lid
Een herstelmaatregel is:
a. toekenning van een hardheidstegemoetkoming als bedoeld in artikel 49 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dat luidde op 25 januari 2021;
b. toekenning van compensatie als bedoeld in artikel 49b van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dat luidde op 25 januari 2021, of als bedoeld in artikel 2.1;
c. toekenning van een O/GS-tegemoetkoming als bedoeld in artikel 49c van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, zoals dat luidde ten tijde van de aanvraag van de O/GS-tegemoetkoming, of als bedoeld in artikel 2.6;
d. het verlagen of op nihil vaststellen van een terug te vorderen bedrag kinderopvangtoeslag in bijzondere omstandigheden vanwege de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van een beschikking tot vaststelling of tot terugvordering kinderopvangtoeslag in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen;
e. het vaststellen van het recht op kinderopvangtoeslag naar rato van het bedrag van de kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald;
f. herziening van een op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande beschikking tot terugvordering kinderopvangtoeslag, in bijzondere omstandigheden vanwege de onevenredigheid van de nadelige gevolgen van deze beschikking in verhouding tot de met de beschikking te dienen doelen; of
g. herziening van een op 23 oktober 2019 onherroepelijk vaststaande beschikking tot toekenning kinderopvangtoeslag waarbij het recht op kinderopvangtoeslag wordt vastgesteld naar rato van het bedrag van de kosten van kinderopvang waarvan aannemelijk is dat het tijdig is betaald.
Artikel 8.6
Beschikkingen ter zake van compensatie, aanvullende compensatie voor de werkelijke schade, O/GS-tegemoetkomingen, aanvullende O/GS-tegemoetkomingen voor de werkelijke schade of andere tegemoetkomingen of vergoedingen, ter zake van brede ondersteuning op de vijf leefgebieden financiën, gezin, werk, wonen en zorg aan gedupeerde aanvragers van een kinderopvangtoeslag, hun partners, kinderen en pleegkinderen van een van hen die woonachtig zijn buiten Nederland, kwijtschelding van bestuursrechtelijke schulden en betaling of overneming van privaatrechtelijke schulden die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 onderscheidenlijk 4.2, worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 of 4.2 waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.