ECLI:NL:RBZWB:2024:5563

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/414145 / FA RK 23-4450
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats en wijziging voorlopige zorgregeling voor minderjarige in het kader van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de hoofdverblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2018, en de wijziging van de voorlopige zorgregeling. De man en de vrouw, beiden belast met het ouderlijk gezag, hebben een affectieve relatie gehad en zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de zorg van hun kind. De vrouw heeft de minderjarige momenteel bij zich wonen. De rechtbank heeft eerder een voorlopige regeling vastgesteld, maar deze is in afwachting van een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw te bepalen, wat door de rechtbank is toegewezen, gezien het feit dat partijen het hierover eens zijn en er geen contra-indicaties zijn.

Daarnaast heeft de rechtbank de voorlopige zorgregeling gewijzigd. De man heeft verzocht om een zorgregeling waarbij hij de minderjarige op bepaalde momenten kan zien. De rechtbank heeft besloten dat de man en de minderjarige wekelijks contact met elkaar hebben, en vanaf 10 augustus 2024 ook eenmaal per veertien dagen op zaterdag. De rechtbank heeft de verdere beoordeling van de zorgregeling aangehouden tot 27 mei 2025, in afwachting van een verslag van de gecertificeerde instelling die toezicht houdt op de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De rechtbank heeft benadrukt dat het van belang is dat beide ouders zich onthouden van negatieve uitlatingen over elkaar, om zo een onbelast contact tussen de man en de minderjarige te waarborgen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/414145 / FA RK 23-4450
datum uitspraak: 1 augustus 2024
beschikking betreffende wijziging hoofdverblijfplaats en verdeling van
zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat: voorheen: mr. W.G. Dictus te Oudenbosch,
thans: mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda.
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M.M. Heesmans te Roosendaal.
over het minderjarig kind van partijen:
-
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018,
hierna te noemen: [minderjarige].
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank inzake voorlopige voorzieningen van 22 juli 2024, met zaaknummer C/02/414151/ FA RK 23-4453, en alle daarin genoemde stukken;
- de rapportage van de Raad van 29 mei 2024;
- het F9-formulier van mr. Heesmans, met bijlagen, van 16 juli 2024;
- het F9-formulier van mr. Kathmann, met bijlagen, van 17 juli 2024.
1.2
De verzoeken zijn met gesloten deuren mondeling behandeld op 22 juli 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens waren aanwezig een vertegenwoordiger namens de Raad en twee vertegenwoordigers namens de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna: de GI). Daarnaast heeft de kinderrechter, met instemming van partijen, bijzondere toegang verleend aan een kantoorgenoot van mr. Heesmans.
1.3.
Gelet op de nauwe samenhang tussen de onderhavige zaak, de voorlopige voorziening met het kenmerk C/02/414151/ FA RK 23-4453 en het verzoek tot ondertoezichtstelling met het kenmerk C/02/423067 / JE RK 24-1032, zijn deze zaken gelijktijdig mondeling behandeld. In deze zaken wordt een afzonderlijke beschikking afgegeven.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad, uit welke relatie [minderjarige] is geboren.
2.2
[minderjarige] verblijft bij de vrouw.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.4
Bij vonnis in kort geding van 16 februari 2023 zijn partijen doorverwezen naar een hulpverleningstraject in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA) ter verbetering van de oudercommunicatie en een onbelast contact met [minderjarige]. Hierdoor is er hulpverlening vanuit het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) ingezet.
2.5.
Bij beschikking van 4 december 2023 heeft de rechtbank de Raad verzocht om een onderzoek te doen ter beantwoording van een aantal vragen, zoals geformuleerd in rechtsoverweging 5.4 van deze beschikking, zoals: welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door partijen komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige]? Daarnaast is aanvullend verzocht of de Raad onderzoek wilde doen ten aanzien van de hoofverblijfplaats van [minderjarige]. Bij die beschikking is als voorziening bepaald dat [minderjarige] voorlopig, totdat er in de bodemprocedure is beslist, wekelijks dinsdag na school door de man wordt opgehaald waarna zij tijd met elkaar doorbrengen en de man [minderjarige] vervolgens naar dansles brengt. De vrouw zal haar dan na de dansles ophalen. Het restverzoek in het kader van de voorlopige voorziening is aangehouden in afwachting van het raadsonderzoek en het verloop van de hulpverlening vanuit Groei Jeugdhulp.
2.6.
De Raad heeft het voormeld onderzoek inmiddels verricht en zijn bevindingen beschreven in een rapport van 29 mei 2024. Hieruit blijkt dat het onderzoek is uitgebreid naar een beschermingsonderzoek. De Raad acht een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk. Ten behoeve daarvan is er al een verzoek ingediend, waarbij is verzocht om, bij toewijzing, de GI te belasten met de uitvoering van de maatregel. Verder blijkt uit het raadsonderzoek dat het hulpverleningstraject vanuit Groei Jeugdhulp zal worden beëindigd. Tijdens de oudergesprekken met Groei Jeugdhulp wordt gezien dat het een uitdaging is om in het hier en nu over [minderjarige] afspraken te maken. Dit patroon komt bij ieder oudergesprek terug. Beide ouders zien geen meerwaarde om de oudergesprekken te vervolgen.
De Raad adviseert om de hoofverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen, nu dit geen discussiepunt is tussen partijen en hiervoor geen contra-indicaties zijn. Bovendien woont [minderjarige] bij de vrouw. Voorts draagt de vrouw het grootste deel van de zorg over [minderjarige]. Tot slot geeft de Raad aan dat binnen het hulpverleningstraject van het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling moet worden bezien op welke wijze het contact tussen de man en [minderjarige] kan worden uitgebreid. De Raad merkt hierbij op dat er geen contra-indicaties zijn voor de uitbreiding van het contact waardoor binnen de ondertoezichtstelling hierop ingezet moet worden. Gelet op het voorgaande adviseert de Raad om het verzoek met betrekking tot de zorg- en contactregeling aan te houden voor de duur van de ondertoezichtstelling in afwachting van de bevindingen van de GI.

3.De verzoeken

3.1
De man verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- te bepalen dat [minderjarige] haar hoofverblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
- te bepalen dat de man met [minderjarige] een zorg- en contactregeling (hierna: zorgregeling) zal hebben gedurende de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school en in de andere week van donderdag 14.00 uur tot 18.00 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen in onderling overleg te bepalen, althans een dusdanige beslissing te nemen, die de rechtbank in het belang van [minderjarige] acht.

4.De beoordeling

4.1.
Vast staat dat de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder andere de beslissing omvatten bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft en hoe de zorgregeling wordt uitgevoerd. De rechtbank neemt alsdan een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt
.
Hoofdverblijfplaats
4.2.
In de onderhavige zaak heeft de man verzocht om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen. [minderjarige] staat in de brp-registers al ingeschreven bij de vrouw en heeft daar ook haar feitelijke hoofdverblijf. Dit is echter tot op heden niet geformaliseerd. De vrouw steunt het verzoek van de man. De Raad adviseert om de hoofverblijfplaats van [minderjarige] bij de vrouw te bepalen. Nu partijen het hierover met elkaar eens zijn en de rechtbank het verzoek niet onrechtmatig voorkomt, zal zij dit verzoek, mede gezien het advies van de Raad, in het belang van [minderjarige] toewijzen.
Zorgregeling
4.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de voorlopig vastgestelde zorgregeling tot 14 juni 2024 werd uitgevoerd op donderdag uit school van 14.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man [minderjarige] haalde en terugbracht. Gelet op het contactverbod van de politie dat de man met de vrouw heeft, is deze zorgregeling vanaf 14 juni 2024 stil komen te liggen. Tijdens de mondelinge behandeling is overeenstemming bereikt om dit contactmoment te herstellen, waarbij er afspraken zijn gemaakt over het halen en brengen, dit met inachtneming van het contactverbod. Gebleken is dat het contact tussen [minderjarige] en de man goed verloopt. De Raad ziet geen contra-indicaties voor een herstart van het contact. De man zal [minderjarige] op donderdag uit school ophalen en om 18.00 uur bij de vrouw afzetten waarbij [minderjarige] zelfstandig vanaf de auto naar de woning van de vrouw loopt. Gebleken is dat de ingang van deze woning aan de straatkant is gelegen en dat [minderjarige] door beide partijen in staat wordt geacht om zelfstandig vanuit de auto daar naar toe te lopen. Nu alle betrokkenen het hierover eens zijn en deze regeling in het belang van [minderjarige] wordt geacht zal de rechtbank de voorlopige regeling aldus vastleggen.
4.4.
Op de mondelinge behandeling is verder naar voren gekomen dat de man wenst om de zorgregeling uit te bereiden met een weekenddag per veertien dagen vanaf 09:00 uur tot 18:00 uur. De man vindt het van belang dat hij op een weekenddag activiteiten kan ondernemen met [minderjarige], zodat zij samen onder meer familie in Noord-Holland kunnen bezoeken. De vrouw geeft aan dat zij geen vertrouwen in de voorgestelde uitbereiding, omdat er tot op heden is gebleken dat onbelast contact tussen de man en [minderjarige] niet mogelijk is. De communicatie tussen partijen verloopt niet goed en de vrouw stelt dat de man belastende uitspraken doet over de vrouw en haar familie. Om die reden acht de vrouw het van belang dat er eerst gewerkt gaat worden aan onbelast contact alvorens de zorgregeling wordt uitgebreid. De Raad ziet, bij gebrek aan contra-indicaties, geen bezwaren tegen een uitbreiding van de zorgregeling. Bijkomend voordeel van de ondertoezichtstelling is dat de GI toezicht kan houden op het verloop van het contact, aldus de Raad. De Raad kan zich daarom een uitbereiding voorstellen, zodat de GI ook daadwerkelijk de contacten tussen de man en [minderjarige] kan volgen en evalueren. De Raad merkt hierbij op dat de stroom aan negatieve berichten tussen partijen moet stoppen, zodat er sprake kan zijn van onbelast contact.
4.5.
De rechtbank acht het meest in het belang van [minderjarige] dat de voorlopige zorgregeling met een weekenddag per veertien dagen wordt uitgebreid en sluit zich aan bij het advies van de Raad. De rechtbank neemt hierbij in overweging dat er geen contra-indicaties zijn om de voorlopige zorgregeling verder uit te bereiden. Ook in dit kader is van belang dat [minderjarige] een goed contact met de man heeft. De rechtbank is met partijen en de Raad van oordeel dat deze uitbereiding niet per direct kan ingaan, nu de contactmomenten vanaf 14 juni 2024 stil hebben gelegen. Om die reden is bij de mondelinge behandeling afgesproken dat de man en [minderjarige] vanaf 10 augustus 2024 op zaterdag een keer per veertien dagen van 10.00 uur tot 18.00 uur contact met elkaar hebben. Hierbij zal de man [minderjarige] ophalen bij de vrouw, waarbij [minderjarige] om 10.00 uur bij de voordeur van de woning van de vrouw zal instappen in de auto van de man. De man zal [minderjarige] op dezelfde dag om 18.00 uur terugbrengen, op de wijze zoals in 4.3. is overwogen. Nu partijen geen voorkeur hebben aangegeven op welke weekenddag de zorgregeling kan worden uitgebreid, overweegt de rechtbank dat de zaterdag hiervoor het meest geschikt lijkt. Aldus krijgt [minderjarige] de tijd om op zondag tot rust te komen alvorens op maandag weer naar school te gaan. Ten slotte is het van belang dat beide partijen tegenover [minderjarige] en ook ten opzichte van elkaar zich moeten onthouden van het doen van negatieve uitlatingen over elkaar en elkaars familie. Partijen hebben bij de mondelinge behandeling toegezegd dat niet (meer) te doen. De rechtbank vertrouwt er op dat zij zich houden aan hun in dit verband gedane toezeggingen.
4.6.
Uit het hiervoor overwogene blijkt dat de rechtbank op dit moment onvoldoende is geïnformeerd om een definitieve beslissing te nemen over het verzoek van de man om een zorgregeling vast te stellen. In de zaak met nummer C/02/423067 / JE RK 24-1032 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht van de GI gesteld voor de periode van 22 juli 2024 tot 22 juli 2025. Gelet op deze situatie wil de rechtbank, door tussenkomst van de GI, de vinger aan de pols houden over het verloop van de contactmomenten tussen de man en [minderjarige]. Het is aan de GI om in het kader van de uitvoering van de ondertoezichtstelling de omgang te monitoren en waar nodig aan te sturen. Hierbij krijgt de GI de mogelijkheid om de omgang uit te breiden, zodra dat verantwoord wordt geacht, maar ook om die te beperken indien daar aanleiding voor is. Bij de mondelinge behandeling heeft de GI, die als informant in deze zaak is gehoord, aangegeven dat zij dat zal meenemen bij de uitvoering van de maatregel van de ondertoezichtstelling.
4.7.
De rechtbank zal de verdere beoordeling en beslissing over de zorgregeling pro forma aanhouden tot 27 mei 2025. Aan de GI wordt verzocht om uiterlijk twee weken voor deze dag de rechtbank te informeren over in ieder geval het verloop van de ondertoezichtstelling, de inzet van de hulpverlening en de uitvoering van de voorlopige zorgregeling. Daarbij wordt van de GI verwacht dat zij in haar verslag de rechtbank ook van advies dient over de verdere invulling van de zorgregeling.
4.8.
Na ontvangst van dat verslag zullen (de advocaten van) partijen in de gelegenheid worden gesteld om binnen één week daarop te reageren en aan te geven hoe deze zaak verder moet worden voortgezet.
4.9.
Een eventuele nadere mondelinge behandeling kan te zijner tijd gelijktijdig worden behandelend met het eventuele verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen.
4.10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat de [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2018 te [geboorteplaats] haar hoofdverblijfplaats heeft bij de vrouw;
5.2.
bepaalt, onder wijziging van de in de beschikking van 4 december 2023 voorlopig vastgestelde zorgregeling, dat de man en [minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig, wekelijks contact met elkaar hebben van donderdag van 14.00 uur tot 18.00 uur. Daarnaast zijn de man en [minderjarige] vanaf zaterdag 10 augustus 2024 gerechtigd om eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 10:00 uur tot 18:00 uur contact met elkaar te hebben. Het halen en brengen gebeurt steeds door de man, zoals is overwogen in rechtsoverweging 4.3.
5.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
houdt de behandeling van deze zaak ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aan tot
dinsdag 27 mei 2025pro forma in afwachting van het verslag van de GI zoals weergegeven in rechtsoverweging 4.6. en het standpunt van partijen zoals beschreven in rechtsoverweging 4.7.;
5.5
bepaalt dat de griffier een afschrift van deze beschikking ook zal toezenden aan de GI;
5.6.
behoudt zich verder iedere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Toekoen, en in het openbaar uitgesproken op 1 augustus 2024 in tegenwoordigheid van mr. Hoetjes, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.