ECLI:NL:RBZWB:2024:5577

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/417845 / FA RK 24-112
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorziening in het gezag na overlijden enige gezagsdrager

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorziening in het gezag over een minderjarige na het overlijden van de enige gezagsdrager. De rechtbank ontving een kennisgeving van de gemeente Breda over het overlijden van de moeder van de minderjarige, die op [geboortedag] 2006 is geboren. De vader, die de minderjarige heeft erkend, heeft verzocht om met het gezag over de minderjarige te worden belast. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd en bevestigd dat de vader betrokken is bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm is ontstaan na het overlijden van de moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefende. De rechtbank heeft geen bezwaren geconstateerd tegen het verzoek van de vader en heeft besloten om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/417845 / FA RK 24-112
Datum uitspraak: 13 augustus 2024
Beschikking over voorziening in het gezag na overlijden enige gezagsdrager
in de zaak naar aanleiding van de kennisgeving van de gemeente Breda op grond van artikel 1:301, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de minderjarige:
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank in deze zaak geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de brief de gemeente Breda van 2 januari 2024, ingekomen bij de griffie op 8 januari 2024, betreffende een kennisgeving van overlijden, achterlaten minderjarige en openstaand gezag;
  • het rapport en advies van de Raad van 22 maart 2024, ingekomen bij de griffie op 25 maart 2024;
  • het e-mailbericht van de vader van 9 april 2024;
  • het e-mailbericht van de griffier van deze rechtbank aan de Raad van 5 juni 2024;
  • het e-mailbericht van de Raad van 6 juni 2024;
  • het e-mailbericht van de griffier van deze rechtbank aan de Raad van 10 juli 2024;
  • het e-mailbericht met bijlage van de Raad van 10 juli 2024, betreffende een afschrift van de geboorteakte.
1.2.
Naar aanleiding van de inhoud van voormeld rapport en advies van de Raad en de reacties daarop van de vader en [minderjarige] , acht de rechtbank een mondelinge behandeling in deze zaak niet nodig. De rechtbank zal deze zaak daarom schriftelijk beoordelen en vervolgens daarin beslissen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren als kind van de vader en mevrouw [de moeder], hierna te noemen: de moeder.
2.2.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.3.
De moeder, die van rechtswege was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , is op [datum] 2023 overleden. Als gevolg van het overlijden van de moeder wordt er sindsdien niet voorzien in het gezag over [minderjarige] en is er dus sprake van een gezagsvacuüm.
2.4.
De ouders en [minderjarige] hebben tot het overlijden van de moeder in gezinsverband samengeleefd. [minderjarige] woont bij de vader.
2.5.
De vader heeft de Britse nationaliteit, [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.

3.De inleiding van deze zaak en het verzoek van de raad

3.1.
Bij voormelde brief van de gemeente Breda van 2 januari 2024 is de rechtbank op grond van artikel 1:301 BW in kennis gesteld van het overlijden van de moeder en dat zij haar minderjarige kind [minderjarige] heeft achtergelaten.
3.2.
De Raad verzoekt de rechtbank om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
In artikel 7, eerste lid, Brussel II-ter is bepaald dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht, ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over [minderjarige] .
Wat zegt de wet?
4.2.
Uit artikel 1:301, eerste lid, sub a van het BW volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de rechtbank onverwijld in kennis stelt van het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat.
4.3.
Uit artikel 1:253g, eerste lid BW, volgt dat de rechtbank, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over de kinderen wordt belast. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel doet de rechter dit op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve. Op grond van het derde lid van voormeld artikel wordt het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten slechts afgewezen, indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet.
Inhoudelijke beoordeling
4.4.
Naar aanleiding van voormelde kennisgeving van de gemeente Breda heeft de rechtbank ambtshalve aan de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de voorziening in het gezag over [minderjarige] .
4.5.
In voormeld rapport van 22 maart 2024 concludeert de Raad, kort samengevat, dat de vader [minderjarige] heeft erkend en dat hij betrokken is bij zijn verzorging en opvoeding.
Nu de moeder testamentair niet (anderszins) iets heeft geregeld omtrent de voogdij betreffende [minderjarige] , ziet de Raad geen belemmeringen om de vader met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Daarbij geldt dat de vader als juridisch ouder zonder gezag een voorkeurspositie heeft om voortaan het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Gelet hierop adviseert en verzoekt de Raad om de vader te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
4.6.
In voormeld rapport van 22 maart 2024 van de Raad staat vermeld dat de vader en [minderjarige] het eens zijn met de inhoud van voormeld rapport en advies. Wat hen betreft kan deze zaak schriftelijk worden afgedaan.
4.7.
Nu de vader instemt met het rapport en advies van de Raad, hij geen behoefte heeft aan een mondelinge behandeling van het verzoek en er in deze zaak geen andere belanghebbenden zijn die in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening over het verzoek kenbaar te maken, acht de rechtbank een mondelinge behandeling van het verzoek niet nodig. Dat betekent dat deze zaak, na ontvangst van de geboorteakte van [minderjarige] , schriftelijk kan worden afgedaan.
4.8.
De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken, als volgt. Sinds het overlijden van de moeder, die was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , wordt er niet voorzien in het gezag over hem en is er dus sprake van een gezagsvacuüm. Niet gebleken is dat het belang van [minderjarige] zich ertegen verzet om de vader te belasten met het ouderlijk gezag over hem. De rechtbank acht het juist in het belang van [minderjarige] om de vader, die sinds de geboorte feitelijk betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met het gezag over hem te belasten. Van belang is dat de vader belangrijke (gezags)zaken omtrent [minderjarige] kan regelen en dat hij (gezags)beslissingen over hem kan nemen. De rechtbank zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen en de vader belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .
Uitvoerbaar bij voorraad
4.9.
De rechtbank zal die beslissing, gelet op de aard daarvan en om een nieuw gezagsvacuüm te voorkomen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
bepaalt dat het ouderlijk gezag over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats],
voortaan aan [de vader] , toekomt;
5.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. Van Leuven, rechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.