In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 augustus 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voorziening in het gezag over een minderjarige na het overlijden van de enige gezagsdrager. De rechtbank ontving een kennisgeving van de gemeente Breda over het overlijden van de moeder van de minderjarige, die op [geboortedag] 2006 is geboren. De vader, die de minderjarige heeft erkend, heeft verzocht om met het gezag over de minderjarige te worden belast. De Raad voor de Kinderbescherming heeft de rechtbank geadviseerd en bevestigd dat de vader betrokken is bij de verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een gezagsvacuüm is ontstaan na het overlijden van de moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag uitoefende. De rechtbank heeft geen bezwaren geconstateerd tegen het verzoek van de vader en heeft besloten om hem met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige te belasten. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.