Op 26 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak waarin verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van twee minderjarigen, een machtiging vroegen om de nalatenschap van hun overleden moeder te verwerpen. De erflaatster, geboren in Duitsland in 1922 en overleden op [datum] 2023, had geen contact met de verzoekers, waardoor zij niet in staat waren om een boedelbeschrijving op te maken. De kantonrechter had eerder op 29 mei 2024 verzoekers gemachtigd om kennis te nemen van de gegevens van de erflaatster om het belang van de minderjarigen bij de verwerping van de nalatenschap te onderbouwen.
Verzoekers hebben informatie ingewonnen bij de heer [naam], die de enige erfgenaam was en eerder mantelzorger van de erflaatster. Hij meldde dat de nalatenschap een negatief saldo had, met geen waardevolle bezittingen. Na onderzoek bij banken bleek dat de erflaatster twee bankrekeningen had, waarvan één met een negatief saldo en de andere met een positief saldo van € 2.179,78. Dit saldo was overgeboekt naar de heer [naam], die de nalatenschap inmiddels had verworpen. Verzoekers stelden dat, zelfs als er een positieve nalatenschap zou zijn, de ellende van de afwikkeling niet opwoog tegen het financiële belang.
De kantonrechter oordeelde dat verzoekers voldoende aannemelijk hadden gemaakt dat de nalatenschap negatief was of dat het positieve saldo te gering was om de afwikkeling te vergen. Verzoekster sub 2 had de nalatenschap al verworpen, wat gevolgen had voor de minderjarigen. De kantonrechter verleende de gevraagde machtiging en bepaalde dat verzoekers binnen twee maanden na de beschikking de verwerping van de nalatenschap moesten bewerkstelligen. De beschikking werd gegeven door mr. Van der Burgt en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.