ECLI:NL:RBZWB:2024:5586

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
BRE 23/10263
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bezwaarschrift tegen afwijzing van kinderopvangtoeslag

Op 15 augustus 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak (zaaknummer BRE 23/10263) die was ingesteld door de opposante tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 14 december 2023. In die eerdere uitspraak werd het beroep van de opposante niet-ontvankelijk verklaard omdat zij de ingebrekestelling te vroeg had ingediend bij de Dienst Toeslagen, de verweerder in deze zaak. De opposante had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van haar aanvraag voor kinderopvangtoeslag, waarbij de afwijzing betrekking had op een bedrag van € 30.000,-, en stelde dat verweerder het bezwaarschrift al op 24 mei 2023 had ontvangen. De rechtbank oordeelde echter dat de ontvangst van het bezwaarschrift door verweerder niet kon worden vastgesteld, omdat verweerder had aangegeven dat het bezwaar op 31 mei 2023 was ontvangen.

Tijdens de zitting op 31 mei 2024, waar de opposante en haar gemachtigde niet verschenen, werd het verzet behandeld. De rechtbank concludeerde dat de eerdere uitspraak terecht was gedaan, omdat de opposante niet had aangetoond dat het bezwaarschrift eerder was ontvangen dan door verweerder was bevestigd. De rechtbank benadrukte dat de mogelijkheid om bezwaar in te dienen via persoonlijke e-mailadressen niet was opgenomen in de procedure, waardoor deze weg niet openstond voor de opposante.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de rechtbank merkte op dat er geen rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/10263 V

uitspraak van 15 augustus 2024 van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposante] , uit [plaats] , opposante,
gemachtigde: mr. N. Köse-Albayrak.

Procesverloop

Opposante heeft beroep ingesteld tegen het niet op tijd beslissen door Dienst Toeslagen (voorheen Belastingdienst/Toeslagen), hierna verweerder, op haar bezwaar tegen de afwijzende beschikking eerste toets € 30.000,- van 5 augustus 2022.
Bij uitspraak van 14 december 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat opposante de ingebrekestelling te vroeg heeft ingediend bij verweerder.
Opposante heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Het verzet is met instemming van partijen met behulp van een beeldbelverbinding op zitting behandeld in Breda op 31 mei 2024. Opposanten en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Namens verweerder is [naam] verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat opposante de ingebrekestelling te vroeg heeft ingediend bij verweerder.
2. In deze verzetzaak dient uitsluitend te worden beoordeeld of de rechtbank in de uitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden kan de rechtbank in deze zaak alleen toekomen als het verzet gegrond is.
3. Opposante voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat verweerder het bezwaarschrift al op 24 mei 2023 per e-mail heeft ontvangen en dat de beslistermijn van achttien weken na ontvangst van het bezwaarschrift daarmee uitkomt op 27 september 2023. De ingebrekestelling, die is verzonden op 28 september 2023, is dan ook niet te vroeg ingediend. Ter onderbouwing van haar standpunt overlegt opposante een e-mail, met als bijlage ‘voorlopig bezwaarschrift c.q. herzieningsverzoek 05-24-23’, die haar gemachtigde op 24 mei 2023 om 20:01 heeft verstuurd naar twee persoonlijke e-mailadressen van mensen die werkzaam zijn bij verweerder.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn ontvangstbevestiging van 13 juni 2023 heeft aangegeven dat hij het bezwaar op 31 mei 2023 heeft ontvangen en dat hij binnen achttien weken moet beslissen vanaf de dag waarop het bezwaar is ontvangen. Opposante heeft deze ontvangstbevestiging bij het indienen van haar beroep overgelegd, zodat vaststaat dat opposante deze ontvangstbevestiging heeft ontvangen.
4.1.
De rechtbank oordeelt dat opposante met het overleggen van het e-mailbericht van 24 mei 2023 weliswaar de verzending van dat e-mailbericht (de bijlage kan de rechtbank niet zien) aannemelijk heeft gemaakt, maar dat, gelet op wat verweerder op zitting heeft aangevoerd, de ontvangst van het e-mailbericht door verweerder redelijkerwijs kan worden betwijfeld. [1] Verweerder heeft op zitting namelijk aangegeven dat hij heeft nagevraagd of het e-mailbericht is ontvangen en dit is niet het geval. Daarbij komt dat opposante geen ontvangstbevestiging(en) heeft overgelegd. De rechtbank overweegt verder nog dat verweerder het indienen van bezwaarschriften door het verzenden naar persoonlijke e-mailadressen niet heeft opgenomen als mogelijkheid om bezwaar in te dienen en dat deze weg dan ook eigenlijk niet openstaat voor opposante. [2] De rechtbank oordeelt dan ook dat uit wat opposante heeft overgelegd, niet kan worden afgeleid dat het bezwaarschrift op 24 mei 2023, in plaats van 31 mei 2023, door verweerder is ontvangen.
5. In wat opposante heeft aangevoerd ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om te oordelen dat de rechtbank in haar uitspraak van 14 december 2023 onterecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het verzet is ongegrond. Dit betekent dat de uitspraak in stand blijft.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
7. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat, in tegenstelling tot wat de gemachtigde van opposante beweert, bij gegrondverklaring van het verzetschrift geen dwangsommen aan opposante toe zouden komen, omdat de beslissing op bezwaar buiten de termijn van de door de rechtbank te gunnen beslistermijn zou hebben gelegen. Dat is een bijzondere redenering die prijsgeeft dat opposante wellicht andere doelen heeft dan het bevorderen dat er een beslissing op haar verzoek wordt genomen.
Verder merkt de rechtbank op dat verweerder ten tijde van het indienen van het beroep op 13 oktober 2023 al een beslissing over de integrale herbeoordeling was, waarin verweerder heeft aangegeven dat er geen recht bestaat op een compensatieregeling, omdat opposante nooit kinderopvangtoeslag heeft aangevraagd. Ook die omstandigheid maakt dat, nu opposante nergens heeft aangevoerd dat zij wél tot de kring van slachtoffers van de kinderopvangtoeslagaffaire moet worden gerekend, betwijfeld kan worden met welke motieven opposante nog een beroep tegen het niet op tijd beslissen meende te moeten instellen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 15 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2784.
2.Zie https://herstel.toeslagen.nl/oneens-met-uht/bezwaar-indienen/ in samenhang met artikel 2:15, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.