Op 6 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft op 8 juli 2024 een verzoek ingediend voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder zonder gezag, te weten [de vader], voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft de mondelinge behandeling op 6 augustus 2024 gehouden, waarbij de vader en zijn advocaat, de advocaat van de moeder, en vertegenwoordigers van de Raad en de GI aanwezig waren. De moeder is niet verschenen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] sinds 13 april 2024 bij de vader woont en dat er zorgen zijn over haar ontwikkeling, waaronder schoolverzuim en mogelijk middelengebruik. De Raad heeft aangegeven dat de ouders niet in staat zijn om zelfstandig de zorgen weg te nemen, wat een gedwongen kader en intensieve hulpverlening noodzakelijk maakt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling toegewezen voor de duur van twaalf maanden en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de vader voor zes maanden, met de opdracht aan de GI om de situatie van [minderjarige] te monitoren en passende hulpverlening in te zetten.
De kinderrechter heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de maatregelen onmiddellijk kunnen ingaan, ondanks een eventueel hoger beroep. De kinderrechter heeft ook de hoop uitgesproken dat de moeder alsnog betrokken wil blijven in het leven van [minderjarige].