ECLI:NL:RBZWB:2024:5626

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
10953747 \ CV EXPL 24-1008 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Sierkstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorwaardelijke ontbinding van huurovereenkomst wegens huurachterstand met bijzondere persoonlijke omstandigheden

In deze zaak heeft de huurder, [rechthebbende], een huurachterstand van meer dan vier maanden laten ontstaan, wat in beginsel voldoende grond oplevert voor ontbinding van de huurovereenkomst. Echter, de kantonrechter heeft in dit geval rekening gehouden met bijzondere persoonlijke omstandigheden van de huurder, waaronder een hersentumor die leidt tot geheugenverlies en financiële problemen. De huurder heeft een stabiel inkomen en is onder bewind gesteld, met hulp van schuldhulpverlening. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de belangen van de huurder en zijn minderjarige zoon, die zorg nodig heeft, zwaarder wegen dan de belangen van de verhuurder, [eiser]. Daarom is de huurovereenkomst voorwaardelijk ontbonden, met de voorwaarde dat de huurder de huur stipt betaalt. De kantonrechter heeft de huurder een laatste kans gegeven, maar gewaarschuwd dat bij niet-nakoming van deze voorwaarde ontruiming volgt. De huurder is ook veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10953747 \ CV EXPL 24-1008
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende in [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] in [plaats 2] ,
tegen
[gedaagde]handelend onder de naam
[bewindvoerder], zaakdoende in Eindhoven, in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan
[rechthebbende],
wonende in [plaats 3] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: bewindvoerder en [rechthebbende] ,
gemachtigde: mr. T. Möller, advocaat in Tilburg.
De zaak in het kort
Huurder heeft een huurachterstand laten ontstaan van meer dan vier maanden. Deze tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst levert in beginsel voldoende grond op om de huurovereenkomst te ontbinden. In dit geval zijn er bijzondere persoonlijke omstandigheden die leiden tot een voorwaardelijke ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee tot een laatste kans voor de huurder.

1.De verdere procedure

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 mei 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de op 21 juni 2024 door de griffie ontvangen akte met productie 4. van [eiser] ;
- het op 27 juni 2024 door de griffie ontvangen e-mailbericht met productie 6. van
[rechthebbende] ;
- de mondelinge behandeling op 4 juli 2024 waarvan de griffier aantekeningen heeft gemaakt.
Hierna is de uitspraak van het vonnis op vandaag bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 1 februari 2019 is [rechthebbende] een huurovereenkomst aangegaan voor de woning aan het [adres].
Aanvankelijk met [naam] als verhuurder/eigenaar en sinds 2020 met [eiser] als verhuurder/eigenaar. De maandelijkse huur is bij vooruitbetaling verschuldigd en bedraagt op het moment van dagvaarding € 962,92.
2.2.
Sinds 29 september 2023 is [rechthebbende] onder bewind gesteld van de bewindvoerder.
2.3.
Op 7 maart 2024 is een schuldregelingsovereenkomst gesloten tussen team Schuldhulpverlening van de gemeente Tilburg en [rechthebbende] .

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [rechthebbende] tot betaling van de huurachterstand, vermeerderd met rente en proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [rechthebbende] tekort is geschoten in de nakoming van zijn betalingsverplichting die voortvloeit uit de huurovereenkomst. [rechthebbende] heeft meer dan vier maanden de huur niet betaald. [eiser] stelt zich op het standpunt dat van hem daarom niet kan worden gevraagd om de huurovereenkomst langer voort te zetten.
3.3.
[rechthebbende] voert verweer. [rechthebbende] concludeert tot niet-ontvankelijk-heid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
[rechthebbende] erkent de huurachterstand, maar voert aan dat de bewindvoerder per abuis 2,5 maand aan huur, zijnde een bedrag van € 2.350,00, aan de vorige verhuurder, [naam], heeft betaald en dat deze weigert dit terug te betalen. Dat [rechthebbende] de huur over een aantal maanden niet heeft voldaan, heeft te maken met zijn problematische situatie als gevolg van een hersentumor. Daardoor lijdt hij aan geheugenverlies. Dat maakt het voor hem ook lastig om een baan te behouden, maar momenteel heeft hij een stabiel inkomen. [rechthebbende] voert verder aan dat zijn financiële situatie momenteel wordt gestabiliseerd en verbeterd met behulp van een bewindvoerder en schuldhulpverlening van de gemeente Tilburg. Hij is nu ook toegelaten tot een minnelijk schuldsaneringstraject. Eerder heeft hij nog een betalingsregeling getroffen met [eiser] voor de huurachterstand, maar vanwege de schuldregelingsovereenkomst met de gemeente Tilburg is de bewind-voerder door de gemeente op grond van de Faillissementswet opgedragen te stoppen met het nakomen van de getroffen betalingsregelingen. [rechthebbende] voert tot slot aan dat ontbinding van de huurovereenkomst niet opweegt tegen zijn belang bij behoud van de woning. Het verlies van de woning zou voor hem grote gevolgen hebben, want dat zou betekenen dat hij dakloos wordt. Dit heeft ook gevolgen voor zijn zevenjarige zoontje dat vanwege een co-ouderschapsregeling de helft van de tijd bij hem in het gehuurde woont. Zijn zoontje heeft buitengewoon veel zorg nodig, omdat zijn motorisch vermogen achtergesteld is, hij concentratieproblemen heeft en hij moeite heeft met lezen en schrijven. Vanwege al deze omstandigheden verzoekt [rechthebbende] de kantonrechter om een laatste kans. Ook merkt [rechthebbende] nog op dat [eiser] heeft nagelaten om in het kader van vroegsignalering een melding te maken bij schuldhulpverlening, terwijl [eiser] daartoe wel verplicht is.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna (in onderdeel 4, De beoordeling) voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat [rechthebbende] een huurachterstand heeft laten ontstaan. Uit productie 4 van [eiser] volgt dat de huurachterstand berekend tot en met mei 2024 in totaal
€ 4.056,28 bedraagt.
Huurachterstand
4.2.
[rechthebbende] heeft de omvang van de huurachterstand tot en met mei 2024 niet weersproken, zodat het in verband daarmee gevorderde bedrag kan worden toegewezen. [rechthebbende] heeft nog aangevoerd dat de bewindvoerder per abuis een bedrag van € 2.350,00 aan de voormalige verhuurder, [naam], heeft betaald, maar dit maakt de huurachterstand die [rechthebbende] momenteel verschuldigd is aan [eiser] niet anders.
4.3.
De kantonrechter begrijpt dat het de bedoeling van de bewindvoerder was om het bedrag van € 2.350,00 aan [eiser] te betalen. Deze foute betaling van de bewindvoerder bedraagt meer dan de helft van de huidige huurachterstand. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat het aan [rechthebbende] en zijn bewindvoerder is om hierin stappen te nemen, zoals bijvoorbeeld het terugvorderen van het bedrag van [naam] of het aanspreken van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de bewindvoerder. Voor zover dit bedrag daarmee opnieuw in het vermogen van [rechthebbende] komt, bestaat momenteel de situatie dat er een minnelijk schuldsaneringstraject is opgestart, waardoor [rechthebbende] volgens de bewindvoerder niet zomaar bedragen aan schuldeisers (en dus aan [eiser] ) mag betalen. De kantonrechter is evenwel van oordeel dat het bedrag van € 2.350,00 zodanig verknocht is met de huurbetaling aan [eiser] dat dit bedrag in dat geval (alsnog) bij [eiser] terecht zou moeten komen. In het geval dat het bedrag van € 2.350,00 geheel of gedeeltelijk terugkomt in het vermogen van [rechthebbende] , zal de bewindvoerder hierover met de gemeente Tilburg in gesprek moeten gaan.
Rente en buitengerechtelijke incassokosten
4.4.
De gevorderde contractuele rente (die tot en met 7 februari 2024 € 62,34 bedraagt) en buitengerechtelijke incassokosten (een bedrag van € 516,37) zullen als onweersproken worden toegewezen.
[rechthebbende] moet in totaal betalen
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het bedrag van € 4.634,99 (€ 4.056,28 +
€ 62,34 + € 516,37) zal worden toegewezen.
Moet [rechthebbende] de woning verlaten?
4.6.
Uit artikel 6:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vloeit voort dat iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van haar verplichtingen kan leiden tot gehele of gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is, kunnen alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
4.7.
De kantonrechter stelt voorop dat de hoogte van de huurachterstand op het moment van dagvaarding in beginsel toewijzing van de gevorderde ontbinding rechtvaardigt, omdat er sprake is van een achterstand van meer dan vier maanden.
4.8.
In de beoordeling of ontbinding (en daaraan verbonden ontruiming) gerechtvaardigd is, heeft [rechthebbende] aangevoerd dat [eiser] de huurachterstand niet bij de gemeente heeft gemeld in het kader van de vroegsignalering op grond van het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening. Het doel van dat Besluit is om door vroegsignalering ontruiming van woningen als gevolg van schulden te voorkomen. Maar in dit geval acht de kantonrechter niet aannemelijk dat een vroegsignalering tot een ander resultaat had geleid. Op het moment van dagvaarding stond [rechthebbende] immers onder bewind en was hij aangemeld bij schuldhulpverlening, waardoor hij al de nodige hulp kreeg bij het afbetalen van zijn schulden. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de omstandigheid dat [eiser] geen melding bij de gemeente heeft gedaan op zichzelf gezien er dan ook niet toe leiden dat ontbinding niet gerechtvaardigd is.
4.9.
De kantonrechter overweegt verder dat [eiser] uiteraard belang heeft bij een huurder die op tijd zijn huur betaalt. Daar tegenover staat het belang van [rechthebbende] bij het behoud van zijn woning. In het kader van de afweging of de ontbinding (en de daaraan verbonden ontruiming) gerechtvaardigd is, heeft [rechthebbende] gevraagd om een laatste kans. Hij heeft aangevoerd (zie onderdeel 3.4.) dat sprake is van bijzondere persoonlijke omstandigheden die maken dat zijn belangen om in de woning te blijven wonen zwaarder wegen dan de belangen van [eiser] .
4.10.
De kantonrechter stelt in dat verband allereerst vast dat een ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning niet alleen negatieve gevolgen heeft voor [rechthebbende] , maar ook voor zijn zoon. Zijn minderjarige zoon woont de helft van de tijd bij hem in het gehuurde en heeft de nodige zorg nodig. De kantonrechter is van oordeel dat de belangen van het kind zwaar meewegen in de afweging of tot ontruiming moet worden overgegaan (artikel 3 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind). Daarnaast is van belang dat [rechthebbende] momenteel een stabiel inkomen heeft en dat hij hulp krijgt bij zijn financiële situatie van een bewindvoerder en schuldhulpverlening. Dit maakt dat er naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende aanleiding is om te vrezen dat de huur in de toekomst niet wordt voldaan en dat de huurachterstand verder zal oplopen. Verder zal een ontruiming van de woning er ook op geen enkele wijze toe leiden dat [eiser] de huurachterstand eerder betaald zal krijgen, zoals de kantonrechter tijdens de mondelinge behandeling ook al heeft opgemerkt.
Allerlaatste kans
4.11.
De voornoemde omstandigheden afwegend, is de kantonrechter van oordeel dat vanwege het zwaarwegende woonbelang van [rechthebbende] en zijn minderjarige zoon en de omstandigheid dat een bewindvoerder en schuldhulpverlening reeds zijn ingeschakeld, [rechthebbende] een
allerlaatste kans(onderstreping kantonrechter) moet krijgen. De kantonrechter zal de huurovereenkomst voorwaardelijk ontbinden zoals in de beslissing is bepaald. [rechthebbende] moet zich daarbij goed realiseren dat het niet nakomen van de daar genoemde voorwaarde (kort samengevat stipte betaling van de lopende maandhuur) door hem automatisch met zich meebrengt dat hij zijn woning dan alsnog zal moeten ontruimen.
Proceskosten
4.12.
Bij deze uitkomst van de zaak, waarin [rechthebbende] een aanzienlijke huurachterstand heeft laten ontstaan die toegewezen zal worden, zal [rechthebbende] in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld. Die kosten worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
140,84
- griffierecht
248,00
- salaris gemachtigde
542,00
(2,00 punten × € 271,00)
Totaal
930,84
4.13.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt de bewindvoerder om aan [eiser] een bedrag te betalen van € 4.634,99, te vermeerderen met de contractuele rente over € 4.056,28 telkens vanaf de opeisbaarheid van de verschillende huurtermijnen tot aan de dag van volledige betaling;
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan het [adres] en veroordeelt de bewindvoerder respectievelijk [rechthebbende] om die woning met al de zijnen en al het zijne te ontruimen en te verlaten onder afgifte van de sleutels binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis
indien en zodra aan de volgende voorwaarde wordt voldaan:
- de bewindvoerder respectievelijk [rechthebbende] komt binnen een periode van2 jaar na dagtekening van dit vonnis zijn betalingsverplichting met betrekking tot de lopende maandhuur niet stipt na, dat wil zeggen dat huurbetalingen uiterlijk op de laatste kalenderdag vóór de nieuwe maand moeten zijn betaald;
5.3.
veroordeelt de bewindvoerder respectievelijk [rechthebbende] tot betaling van een bedrag gelijk aan de geldende huurprijs als vergoeding voor voortgezet gebruik voor iedere maand of gedeelte daarvan dat [rechthebbende] de woning vanaf de eventuele ontbinding in gebruik heeft tot en met de dag van ontruiming;
5.4.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten van [eiser] , begroot op € 930,84;
5.5.
veroordeelt de bewindvoerder tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald;
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Sierkstra en is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.