ECLI:NL:RBZWB:2024:5639
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een woning en de onroerendezaakbelasting
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 16 augustus 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] in [plaats], vastgesteld op € 162.000 per 1 januari 2020. Deze waardevaststelling leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, nadat de belanghebbende had verzocht om dit te doen. De rechtbank heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat de woning een rijwoning is met bouwjaar 1974. De heffingsambtenaar had een taxatie uitgevoerd die een waarde van € 170.000 aangaf, maar de rechtbank oordeelt dat de beschikking van € 162.000 niet te hoog is. De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning moet worden bepaald op basis van vergelijkingsobjecten die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. De vergelijkingsobjecten zijn van hetzelfde woningtype en in dezelfde straat gelegen. De stelling van de belanghebbende dat zijn woning in slechtere staat van onderhoud verkeert, wordt verworpen, omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot een inpandige opname en zijn stelling niet met bewijs heeft onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de belanghebbende geen griffierecht terugkrijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.