ECLI:NL:RBZWB:2024:5655

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/425201 / JE RK 24-1418
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder

Op 8 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De zaak werd behandeld in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige, die sinds 9 november 2022 onder toezicht staat. De kinderrechter heeft de ouders van de minderjarige, die belast zijn met het ouderlijk gezag, als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024 waren de ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI). De minderjarige heeft ook haar mening kunnen geven tijdens het gesprek met de kinderrechter.

De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 9 november 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich positief heeft ontwikkeld tijdens haar verblijf bij de jeugdzorginstelling, maar dat zij nog steeds kampt met verslavingsproblematiek. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om haar in een jeugdhulpaanbieder te plaatsen, waar zij kan werken aan haar problematiek. De kinderrechter heeft de machtiging verleend en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het belangrijk is dat de minderjarige bijstand krijgt van een advocaat in deze procedure, en zal hiervoor een last tot toevoeging afgeven. De ouders hebben ingestemd met het verzoek van de GI en zijn van mening dat de minderjarige sturing nodig heeft. De kinderrechter heeft de beslissing op schrift gesteld op 16 augustus 2024, en het hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425201 / JE RK 24-1418
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING,
gevestigd te Rotterdam,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder](hierna te noemen: de moeder) en
[de vader](hierna te noemen: de vader),
hierna samen genoemd: de ouders,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI met bijlagen van 24 juli 2024, ontvangen op 26 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 8 augustus 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door hun advocaat en een tolk in de Marokkaans-Arabische taal;
- een vertegenwoordigster van de GI.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar haar mening gevraagd. [minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 9 november 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld met ingang van 9 november 2022 en tot 9 november 2023.
2.3.
Bij beschikking van 3 oktober 2023 is een spoedmachtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van twee weken, met ingang van 3 oktober 2023 en tot 17 oktober 2023, zonder voorafgaand verhoor van de belanghebbenden, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 11 oktober 2023 is een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten met ingang van 11 oktober 2023 en tot 9 november 2023.
2.5.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd met ingang van 9 november 2023 en tot 9 mei 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek. Tevens is een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 9 november 2023 en tot 9 februari 2024, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.6.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 februari 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en verblijven met ingang van 9 februari 2024 en tot 9 mei 2024.
2.7.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 1 mei 2024 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 9 mei 2024 en tot 9 november 2024. Tevens is een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 9 mei 2024 en tot 9 juli 2024.
2.8.
Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 28 juni 2024 is een machtiging verleend om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven met ingang van 9 juli 2024 en tot 9 augustus 2024.
2.9.
Op grond van voornoemde machtiging verblijft [minderjarige] bij [jeugdzorginstelling] te [plaats 1] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling (te weten tot 9 november 2024), met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het verzoekschrift van 24 juli 2024. [minderjarige] is bezig om meer regie over haar leven te krijgen. Bij [jeugdzorginstelling] doet [minderjarige] het goed en heeft zij de afgelopen tijd stappen in de goede richting gezet. Wel kampt [minderjarige] nog altijd met haar drugsproblematiek. Zij is recent bij [jeugdzorginstelling] positief getest op drugs en geeft zelf ook toe dat zij vaker drugs gebruikt. [minderjarige] zou het liefst op een open setting verblijven, maar het is lastig om een geschikte plek voor haar te vinden nu de meeste open groepen geen drugsgebruik tolereren. De GI heeft een machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verzocht, zodat [minderjarige] een traject kan volgen bij [jeugdhulpaanbieder] . [jeugdhulpaanbieder] is volgens de GI de geschikte vervolgplek voor [minderjarige] , waar zij kan werken aan haar drugproblematiek. Het traject bij [jeugdhulpaanbieder] duurt tien weken en daarna is er nog een nazorgtraject. Aangezien [jeugdhulpaanbieder] een open groep is, zou [minderjarige] weg mogen wanneer zij wil. Wel gelden er strenge regels om [minderjarige] zo goed mogelijk door het traject heen te leiden. [minderjarige] heeft op 16 augustus 2024 een intakegesprek en kan, ongeacht de uitkomst van dit gesprek, op 11 september 2024 starten bij [jeugdhulpaanbieder] . Tot die tijd kan [minderjarige] , ter overbrugging, op een open groep bij [jeugdzorginstelling] verblijven. Ook na het traject bij [jeugdhulpaanbieder] kan [minderjarige] terugkeren naar de open groep bij [jeugdzorginstelling] . Het is volgens de GI op dit moment niet wenselijk dat [minderjarige] terugkeert naar huis, omdat de ouders nog niet weerbaar genoeg zijn. Het is van belang dat de ouders de regie kunnen nemen in het terugkrijgen van hun ouderrol en dat zij grenzen (aan [minderjarige] ) kunnen stellen. Tijdens de mondelinge behandeling is nog besproken dat het voor [minderjarige] goed is als zij een vertrouwenspersoon of een advocaat krijgt aangewezen gedurende het traject. De GI geeft aan dat [minderjarige] weinig mensen vertrouwt, maar dat zij wel een goede klik heeft met mr. De Nooijer en met haar mentor bij [jeugdzorginstelling] . Het zou dan ook wenselijk zijn als [minderjarige] door mr. De Nooijer kan worden bijgestaan in het vervolgtraject.
4.2.
Door de ouders wordt tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij instemmen met het verzoek. Zij geven aan dat [minderjarige] sturing nodig heeft. De ouders willen graag dat [minderjarige] naar [jeugdhulpaanbieder] gaat, zodat zij kan werken aan haar drugsproblematiek. Zij vinden het dan ook fijn om te horen dat [minderjarige] naar het intakegesprek gaat.
De advocaat van de ouders vult aan dat het van toegevoegde waarde is als [minderjarige] wordt bijgestaan door een advocaat in het vervolg van de procedure. Op dit moment moet op alle vlakken immers het maximale worden ingezet, zowel op juridisch gebied als op het gebied van hulpverlening.
4.3.
[minderjarige] heeft in het gesprek met de kinderrechter aangegeven dat het goed met haar gaat. Vanmiddag gaat zij naar een open crisisgroep in [plaats 2] genaamd de [crisisgroep]. [minderjarige] vindt het fijn dat zij eindelijk meer vrijheden krijgt en twijfelt dan ook of zij naar [jeugdhulpaanbieder] wil gaan. Zij wil haar vrijheden namelijk niet nogmaals afstaan. Zo wil [minderjarige] graag haar eigen kleding dragen en make-up kunnen opdoen wanneer zij dat wil. Ook geeft [minderjarige] aan dat zij gedemotiveerd raakt door haar ouders en dat zij bang is om een terugval te krijgen, ondanks dat [minderjarige] gemotiveerd is om te stoppen met drugs. Het liefst zou zij naar Spanje gaan om daar een hulpverleningstraject (Xperanza) te volgen of zou zij een behandeling willen volgen bij Novadic-Kentron, maar voor beide trajecten is zij niet toegelaten. Met de kinderrechter heeft [minderjarige] afgesproken dat zij naar het intakegesprek van [jeugdhulpaanbieder] gaat. Als zij uiteindelijk besluit om niet naar [jeugdhulpaanbieder] te gaan, zou [minderjarige] graag een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp willen. Naar huis gaan ziet [minderjarige] op dit moment niet zitten.

5.De beoordeling

Wettelijk kader
5.1.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
Inhoudelijke beoordeling
5.2.
De kinderrechter is van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b BW en zal het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing voor [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 9 november 2024, toewijzen. Hij legt dit hierna uit.
5.3.
De kinderrechter stelt vast dat [minderjarige] veel stappen in de goede richting heeft gezet tijdens haar verblijf bij [jeugdzorginstelling] en dat zij zich op een positieve manier heeft ontwikkeld. [minderjarige] heeft veel geleerd en de kinderrechter vindt dan ook dat [minderjarige] klaar is voor de volgende stap. Tegelijkertijd stelt hij ook vast dat [minderjarige] er nog niet is en dat zij nog veel te leren heeft. Daarbij overweegt de kinderrechter dat het niet in het belang van [minderjarige] (en haar ouders) is als zij op dit moment terugkeert naar huis. Ook is het verblijf op een open groep al dan niet met een voorwaardelijke machtiging gesloten jeugdhulp – zoals [minderjarige] dat zelf wil – naar het oordeel van de kinderrechter op dit moment alleen mogelijk wanneer daarbij voldoende rekening kan worden gehouden met de problematiek van [minderjarige] en de zorgen die er over haar zijn. Deze zorgen zijn voornamelijk gelegen in haar drugsgebruik. [minderjarige] kampt nog altijd met verslavingsproblematiek. Het is om die reden naar het oordeel van de kinderrechter noodzakelijk dat zij eerst gaat werken aan haar verslavingsproblematiek. Hoewel [minderjarige] gemotiveerd is om te werken aan haar verslavingsproblematiek, is het een langdurig en lastig traject waarbij [minderjarige] hulp en ondersteuning nodig heeft. Dit maakt dat de kinderrechter [jeugdhulpaanbieder] een passend vervolgtraject voor [minderjarige] vindt. Hij vindt het jammer om te horen dat [minderjarige] twijfelt aan dit traject en benadrukt dat dit een goede mogelijkheid is voor [minderjarige] om te werken aan haar problematiek. Ook merkt de kinderrechter op dat [minderjarige] in mei 2025 achttien jaar wordt, waarna de jeugdhulpverlening niet meer op haar van toepassing is. De komende periode moet dan ook alles op alles worden gezet om passende hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten. De belangrijkste rol is daarbij voor [minderjarige] zelf, omdat alleen met haar instemming en inzet echt resultaat kan worden gehaald.
5.4.
[minderjarige] zal eerst op de open crisisgroep van [jeugdzorginstelling] in [plaats 2] verblijven, waarna het de bedoeling is dat zij op 11 september 2024 zal starten bij [jeugdhulpaanbieder] . Na het traject bij [jeugdhulpaanbieder] (dat tien weken duurt) zal [minderjarige] wederom terugkeren naar een open groep bij [jeugdzorginstelling] . Gelet hierop zal de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder niet nader specificeren.
5.5.
Ten overvloede merkt de kinderrechter op dat hij vindt dat [minderjarige] bijstand behoeft. Alle belanghebbenden kunnen zich hierin ook vinden. In tegenstelling tot de vorige mondelinge behandeling over de gesloten plaatsing van [minderjarige] , heeft [minderjarige] in deze fase van de procedure geen bijstand van een advocaat. De kinderrechter stelt vast dat de zorgen om [minderjarige] nog steeds onverminderd aanwezig zijn en dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij ook in deze procedure wordt bijgestaan door een advocaat. Hij zal dan ook bij aparte beslissing een last tot toevoeging afgeven voor haar vaste advocaat.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
5.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 8 augustus 2024 en tot 9 november 2024;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 16 augustus 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.