Op 8 augustus 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een zaak betreffende de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007, in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. De zaak werd behandeld in het kader van de ondertoezichtstelling van de minderjarige, die sinds 9 november 2022 onder toezicht staat. De kinderrechter heeft de ouders van de minderjarige, die belast zijn met het ouderlijk gezag, als belanghebbenden aangemerkt. Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2024 waren de ouders aanwezig, bijgestaan door hun advocaat, en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI). De minderjarige heeft ook haar mening kunnen geven tijdens het gesprek met de kinderrechter.
De GI heeft verzocht om de machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van de ondertoezichtstelling, die loopt tot 9 november 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich positief heeft ontwikkeld tijdens haar verblijf bij de jeugdzorginstelling, maar dat zij nog steeds kampt met verslavingsproblematiek. De kinderrechter oordeelt dat het in het belang van de minderjarige is om haar in een jeugdhulpaanbieder te plaatsen, waar zij kan werken aan haar problematiek. De kinderrechter heeft de machtiging verleend en deze uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat het belangrijk is dat de minderjarige bijstand krijgt van een advocaat in deze procedure, en zal hiervoor een last tot toevoeging afgeven. De ouders hebben ingestemd met het verzoek van de GI en zijn van mening dat de minderjarige sturing nodig heeft. De kinderrechter heeft de beslissing op schrift gesteld op 16 augustus 2024, en het hoger beroep kan worden ingesteld binnen drie maanden na de uitspraak.