In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 augustus 2024, wordt het verzet van [belanghebbende] B.V. tegen de eerdere uitspraak van 19 december 2023 behandeld. In die eerdere uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht van € 365,- niet tijdig was betaald. De gemachtigde van belanghebbende, mr. D.A.N. Bartels, had in zijn verzet aangevoerd dat hij de aangetekende brieven van de rechtbank niet had ontvangen, maar de rechtbank oordeelt dat deze betwisting onvoldoende specifiek is. De rechtbank heeft de zaak op 26 juli 2024 behandeld, waarbij mr. Bartels aanwezig was.
De rechtbank concludeert dat de ontvangst van de aangetekende brieven, waaronder de brief van 3 april 2023, voldoende is aangetoond door de track&trace gegevens van PostNL. Mr. Bartels ontkent de ontvangst van deze brieven, maar de rechtbank acht zijn argumenten niet overtuigend. De rechtbank wijst erop dat mr. Bartels zelf een postbus heeft opgegeven voor correspondentie en dat er geen aanwijzingen zijn dat hij de brieven niet heeft ontvangen. De rechtbank benadrukt dat het niet voldoen aan de betaling van het griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkheid van het beroep, tenzij er goede redenen zijn voor het niet tijdig betalen.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het verzet ongegrond en bevestigt de eerdere uitspraak. Ook het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de langere duur van de procedure niet aan de rechtbank kan worden toegeschreven, maar aan de gemachtigde van belanghebbende die niet de juiste financiële gegevens heeft ingediend. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding eveneens af.