ECLI:NL:RBZWB:2024:5682

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
16 augustus 2024
Zaaknummer
C/02/415430 FA RK 23-5072
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. de Graaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning van de minderjarige en de verblijfsrechtelijke gevolgen

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de vernietiging van de erkenning van een minderjarige door de juridische vader. De zaak betreft de verblijfsrechtelijke gevolgen voor de minderjarige, die geboren is op [geboortedag 1] 2016 in [geboorteplaats 1]. De juridische vader, vertegenwoordigd door mr. V. de Roo, heeft verzocht om de erkenning van de minderjarige te vernietigen. De rechtbank heeft eerder, op 13 maart 2024, een verzoek tot vernietiging van de erkenning afgewezen, omdat het verzoek niet voldeed aan de voorwaarden van het Burgerlijk Wetboek. De bijzondere curator, mr. A.C.M. den Ridder-van den Meijden, heeft namens de minderjarige een nieuw verzoek ingediend, waarbij de verblijfsrechtelijke situatie van de minderjarige en de moeder aan de orde kwam. De moeder heeft de Thaise nationaliteit en de rechtbank heeft vastgesteld dat de juridische vader niet de biologische vader is van de minderjarige. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de toewijzing van het verzoek tot vernietiging van de erkenning geen gevolgen zal hebben voor het verblijfsrecht van de minderjarige in Nederland, gezien het bestendig verblijf van de moeder en de minderjarige in Nederland. De rechtbank heeft daarom besloten de erkenning van de minderjarige door de juridische vader te vernietigen, waardoor de minderjarige alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder komt te staan en de geslachtsnaam van de moeder zal dragen. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. M. de Graaf, in aanwezigheid van de griffier mr. Verger-Maas.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/415430 FA RK 23-5072
Datum uitspraak: 25 juli 2024
Nadere beschikking over vernietiging erkenning
in de zaak van
[de juridische vader],
hierna te noemen: de juridische vader,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. V. de Roo te Rotterdam.
Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:
[de minderjarige] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016,
hierna te noemen: [de minderjarige] ,
vertegenwoordigd door mr. A.C.M. den Ridder-van den Meijden in haar hoedanigheid als bijzondere curator;
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] .
1. Het nader procesverloop
1.1 De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2024 en de daarin vermelde stukken;
- de brief met bijlage van mr. De Gruijl (kantoorgenoot van mr. Van Roo) van 13 maart 2024;
- de brief van de bijzondere curator van 20 maart 2024;
- de e-mail met bijlage van mr. De Gruijl van 6 mei 2024;
- de brief van de bijzondere curator van 12 juni 2024.
1.2 De verzoeken zijn nader mondeling behandeld op 25 juni 2024. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord mr. De Roo en de bijzondere curator. De moeder en de juridische vader zijn niet verschenen.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2024 is het verzoek van de juridische vader tot vernietiging van de erkenning van [de minderjarige] afgewezen, omdat het niet voldoet aan de gestelde voorwaarden van artikel 1:205, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning is aangehouden in afwachting van een nader bericht van de advocaat van de juridische vader en van de bijzondere curator tot dinsdag 9 april 2024 pro forma. De rechtbank heeft in voormelde beschikking geconcludeerd dat [de minderjarige] mogelijk de Nederlandse nationaliteit zal verliezen bij vernietiging van de erkenning, omdat de moeder niet de Nederlandse nationaliteit bezit. De rechtbank achtte zich onvoldoende voorgelicht om te overzien welke verblijfsrechtelijke gevolgen dit voor [de minderjarige] heeft. De rechtbank heeft daarom verzocht aan de advocaat van de juridische vader en de bijzondere curator om zich uit te laten over een aantal door de rechtbank aangegeven punten op dit onderwerp.
2.2
De rechtbank heeft in de uitnodiging voor de mondelinge behandeling aan de moeder haar dringend verzocht te verschijnen tijdens deze mondelinge behandeling en aangegeven op welke specifieke vragen de rechtbank graag antwoord wilt krijgen, onder andere omtrent de nationaliteit van [de minderjarige] en het verblijfsrecht van de moeder,.
2.3
Thans is aan de orde het verzoek van de bijzondere curator namens [de minderjarige] om de erkenning van [de minderjarige] door de juridische vader te vernietigen.
2.4
De advocaat van de juridische vader heeft een BRP-uittreksel van de moeder overgelegd, waaruit blijkt dat zij een verblijfsrecht heeft op grond van artikel 8 onder e van de Vreemdelingenwet 2000 (gemeenschapsonderdaan duurzaam verblijf) en een BRP-uittreksel van [de minderjarige] , waarop staat dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft. De advocaat gaat ervan uit dat [de minderjarige] alleen de Nederlandse nationaliteit heeft. Volgens de advocaat zal [de minderjarige] niet de Nederlandse nationaliteit verliezen door de vernietiging van de erkenning, omdat hij anders staatloos wordt.
2.5
De bijzondere curator heeft aangegeven dat zij nog een keer heeft gesproken met de moeder. De moeder kon niet toezeggen dat zij bij de mondelinge behandeling aanwezig zou zijn. De bijzondere curator heeft de vragen van de rechtbank met haar doorgenomen. De moeder heeft haar verteld dat zij inderdaad een verblijfsvergunning heeft op grond van artikel 8 onder e van de Vreemdelingenwet 2000. De moeder kon haar niet vertellen of er sprake is van een zelfstandig of afgeleid verblijfsrecht, maar wel dat zij vanaf haar vierde jaar over de verblijfsvergunning beschikt en een duurzaam verblijf in Nederland heeft. Zij woont al meer dan twintig jaar in Nederland. De moeder volgt een [BBL-opleiding] in [woonplaats 2] en werkt daarnaast voor een vastgoedbedrijf. [de minderjarige] is in Nederland geboren en heeft altijd hier gewoond. Hij gaat naar groep vier van de basisschool. [de minderjarige] heeft alleen de Nederlandse nationaliteit volgens de moeder.
De bijzondere curator neemt daarom aan dat [de minderjarige] na vernietiging erkenning staatloos wordt en dan op grond van art. 14 lid 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn Nederlandse nationaliteit behoudt. Mocht dat niet het geval zijn, is de vraag welke gevolgen een eventueel verlies van de Nederlandse nationaliteit heeft voor het verblijfsrecht van [de minderjarige] . Gezien de verblijfsvergunning van de moeder en haar bestendige verblijf in Nederland, heeft [de minderjarige] niet een zelfstandige verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te kunnen blijven. De bijzondere curator handhaaft haar verzoek namens [de minderjarige] tot vernietiging van de erkenning door de juridische vader en ziet geen beletsel voor toewijzing van dit verzoek. De bijzondere curator heeft aangegeven dat zij namens [de minderjarige] niet zal verzoeken om gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de biologische vader van [de minderjarige] , de heer [naam] , omdat zij dit niet opportuun acht. De moeder ontkent dat er een DNA-onderzoek heeft plaatsgevonden tussen [de minderjarige] en de heer [naam] , maar zij twijfelt niet aan zijn verwekkerschap. De moeder staat niet te springen op de vestiging van een juridische afstammingsband tussen [de minderjarige] en de heer [naam] , omdat zij vreest voor onrust. Aangezien de heer [naam] niet de Nederlandse nationaliteit bezit, heeft gerechtelijke vaststelling van het vaderschap geen voordelen voor [de minderjarige] op dat gebied.
2.6
De rechtbank overweegt als volgt. In de beschikking van 13 maart 2024 heeft de rechtbank reeds vastgesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is op het verzoek met uitzondering van de toestemming van de moeder. Aangezien de moeder de Thaise nationaliteit heeft, is op dit gedeelte het Thaise recht van toepassing. Het Thaise recht kent geen toestemmingsvereiste van de moeder bij een vernietiging van de erkenning. Naar Thais recht kan een ingeschreven wettiging niet worden herroepen. De rechtbank volgt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 11 januari 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:193), waarin daaruit is geconcludeerd dat de moeder naar Thais recht geen toestemming zou hoeven te verlenen voor een vernietiging van de erkenning.
2.7
Aangezien de moeder niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling zal de rechtbank het verzoek moeten beoordelen met de verkregen informatie vanuit de bijzondere curator en de advocaat van de juridische vader.
2.8
Vaststaat dat de juridische vader niet de verwekker is van [de minderjarige] . [de minderjarige] was immers al geboren toen de moeder en de juridische vader een relatie met elkaar kregen. [de minderjarige] heeft van de juridische vader ook niets meer in de hoedanigheid van ouder te verwachten. Zij hebben namelijk al jaren geen contact meer met elkaar. De rechtbank acht het in dat kader in het belang van [de minderjarige] dat juridische status in overeenstemming wordt gebracht met de werkelijke situatie en dat de familierechtelijke banden tussen [de minderjarige] en de juridische vader worden verbroken.
2.9
De enige vraag die nog voorligt aan de rechtbank is welke verblijfsrechtelijke gevolgen voor [de minderjarige] verbonden zijn aan deze vernietiging van de erkenning. De juridische vader heeft de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Thaise nationaliteit. De moeder stelt dat [de minderjarige] alleen de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank kan dit niet met zekerheid vaststellen. In het BRP staat ten aanzien van [de minderjarige] de Nederlandse nationaliteit geregistreerd. Dit wil echter niet zeggen dat [de minderjarige] niet ook de Thaise nationaliteit (nog) draagt. Onduidelijk is gebleven welke nationaliteit [de minderjarige] droeg voordat hij door de erkenning door de juridische vader de Nederlandse nationaliteit verkreeg. Op grond van artikel 14 lid 6 van de Rijkswet op het Nederlanderschap zal [de minderjarige] bij de vernietiging van de erkenning het Nederlanderschap verliezen. Onduidelijk blijft of [de minderjarige] dan alsnog de Nederlandse nationaliteit behoudt, omdat hij dan staatloos wordt (op grond van artikel 14 lid 8 van de Rijkswet op het Nederlanderschap) of dat hij (via de moeder) de Thaise nationaliteit kan verkrijgen. Indien [de minderjarige] de Thaise nationaliteit verkrijgt, zal hij een verblijfsvergunning nodig hebben om rechtmatig verblijf in Nederland te behouden. De moeder heeft een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 onder e van de Vreemdelingenwet 2000 (gemeenschapsonderdaan duurzaam verblijf). Het is onduidelijk gebleven hoe zij aan deze verblijfsvergunning is gekomen. De moeder heeft echter aangegeven dat zij op deze verblijfsvergunning al meer dan twintig jaar in Nederland verblijft. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de moeder een duurzaam verblijf in Nederland heeft. Zij is in Nederland opgegroeid, volgt hier een opleiding, heeft een inkomen uit arbeid en (naast [de minderjarige] ) heeft zij (samen met de juridische vader) een minderjarige dochter in Nederland. [de minderjarige] is in Nederland geboren, woont er al zijn hele leven en gaat er naar school. Gezien deze omstandigheden gaat de rechtbank ervan uit dat de moeder en [de minderjarige] in Nederland een bestendig verblijf hebben en dat er voor [de minderjarige] de mogelijkheid is rechtmatig verblijf in Nederland te behouden op basis van de verblijfsvergunning van de moeder. De rechtbank neemt daarom aan dat er een grote mate van waarschijnlijkheid is dat de toewijzing van het verzoek tot vernietiging van de erkenning geen gevolgen heeft voor het verblijfsrecht van [de minderjarige] in Nederland. Dit vormt dus geen beletsel meer om het verzoek van de bijzondere curator toe te wijzen.
2.1
De rechtbank zal daarom de door de juridische vader gedane erkenning van [de minderjarige] vernietigen.
2.11
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Nadat deze beschikking in kracht van gewijsde is gegaan, wordt, op grond van artikel 1:206, eerste lid, BW de erkenning geacht nimmer gevolg te hebben gehad. Door de vernietiging van de erkenning zal [de minderjarige] alleen in een familierechtelijke betrekking tot de moeder komen te staan en zal hij dan ook van rechtswege, op grond van artikel 1:5, eerste lid, BW de geslachtsnaam van de moeder dragen. De rechtbank zal voor de volledigheid verstaan dat [de minderjarige] de geslachtsnaam ‘ [geslachtsnaam van de moeder] ’ zal hebben.
2.12
Dit betekent dat als volgt wordt beslist.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1
vernietigt de op [datum] 2018 in de gemeente Roosendaal gedane erkenning van [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2016, door [de juridische vader] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 2] 1996, als aangetekend door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Roosendaal op de akte van geboorte onder [nummer] van het jaar 2016;
3.2
verstaat dat, na het in kracht van gewijsde gaan van deze beschikking, genoemde minderjarige de [geslachtsnaam van de moeder] heeft;
3.3.
bepaalt dat de griffier, wanneer deze uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, een afschrift van deze beschikking zal doen toekomen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Roosendaal om daarin aantekening te doen van deze beschikking.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2024 door mr. De Graaf, rechter, in aanwezigheid van mr. Verger-Maas, de griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: