ECLI:NL:RBZWB:2024:570

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 januari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
C/02/380964 / FA RK 20-6980
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Pulskens
  • mr. Hurkmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek gezamenlijk gezag en aanhouding omgangsregeling in familiezaken met betrokkenheid van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 januari 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende het gezamenlijk gezag en de omgangsregeling van de kinderen van de man en de vrouw. De rechtbank heeft het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. De verhoudingen tussen de partijen zijn ernstig verstoord en er is geen contact tussen hen, ondanks de inzet van hulpverlening. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man niet in staat is om op een behoorlijke wijze het gezag uit te oefenen en dat er geen mogelijkheden zijn voor verbetering op korte termijn.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling aangehouden. De rechtbank heeft opgemerkt dat er sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen geen vooruitgang is geboekt in het contactherstel. De kinderen hebben aangegeven dat zij geen behoefte hebben aan contact met hun vader, en de man heeft een dwingende en intimiderende houding aangenomen richting de hulpverlening. De rechtbank heeft de betrokkenheid van het Landelijk Expertise Team (LET) genoemd, dat de situatie probeert te verbeteren door de man te ondersteunen in het opbouwen van contact met de kinderen. De rechtbank heeft de GI verzocht om uiterlijk veertien dagen voor de volgende zitting een schriftelijk verslag uit te brengen over de voortgang van de ondertoezichtstelling en het contactherstel.

De rechtbank benadrukt dat de man in de komende periode moet laten zien dat hij in staat is tot een constructieve samenwerking met de hulpverlening en dat hij initiatief moet tonen in het contact met de kinderen. De beslissing op het verzoek tot vaststelling van een contactregeling is aangehouden tot 24 oktober 2024, waarbij de rechtbank de betrokken partijen in de gelegenheid stelt om te reageren op het verslag van de GI.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/380964 / FA RK 20-6980
datum uitspraak 19 januari 2024
nadere beschikking over het ouderlijk gezag en vaststelling van een contactregeling
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. G. Demir,
en
[de vrouw],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.C.G. Voogt.
1. Het verdere procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 20 oktober 2022 en alle daarin vermelde stukken;
- de brief van Stichting Jeugdbescherming Brabant van 9 oktober 2023 met bijlagen;
- de brief van mr. Demir van 6 november 2023;
- het F9-formulier van mr. Voogt van 28 november 2023.
1.2. De zaak is verder behandeld op de mondelinge behandeling van 10 januari 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen verschenen. Zij werden bijgestaan door hun advocaat. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team namens de Stichting Jeugdbescherming Brabant, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI).
1.3. De kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , zijn gelet op hun leeftijd in de gelegenheid gesteld hun mening te geven over de verzoeken. Van deze gelegenheid hebben zij gebruik gemaakt en zij hebben allebei een brief gestuurd naar de kinderrechter.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In de beschikking van 20 oktober 2022 heeft de rechtbank de beslissing op de verzoeken van de man tot gezamenlijk gezag en vaststelling van een contactregeling aangehouden tot 19 september 2023. De rechtbank heeft de GI gevraagd om schriftelijk verslag uit te brengen over het verloop van de ondertoezichtstelling en de hulpverlening die in dat kader is ingezet. Ook is gevraagd om een toelichting over de stand van zaken met betrekking tot het contactherstel tussen de man en de kinderen, de samenwerking tussen partijen en de mogelijkheden tot het uitoefenen van gezamenlijk gezag.
2.2.
Op 13 oktober 2023 heeft de rechtbank het verslag van de GI ontvangen. Uit dit verslag komt naar voren dat hulpverlening is ingezet vanuit Groei Jeugdhulp. Groei Jeugdhulp heeft de hulpverlening afgesloten, omdat er te weinig vragen met betrekking tot de scheiding waren. De man gaf aan geen behoefte te hebben aan gesprekken met de begeleiders. De focus van de vrouw lag op hulpverlening voor de kinderen. Bij Groei Jeugdhulp is afgesproken dat de vrouw doorgaat met het ieder kwartaal verstrekken van informatie aan de man. Verder is uit de gesprekken met de kinderen gebleken dat [minderjarige 2] niet open staat voor contactherstel. De vraag is of er mogelijk sprake is van onderliggend trauma en, als hieraan gewerkt wordt, of er ruimte kan ontstaan om weer contact met zijn vader te hebben. Bij [minderjarige 1] is niet helder wat hij kan overzien en hoe hij het contact met zijn vader kan vormgeven.
2.3.
Vervolgens is er hulpverlening ingezet vanuit [jeugdhulp], maar ook dit traject is zonder resultaat geëindigd. Tijdens het traject bij [jeugdhulp] heeft de man aangegeven dat [minderjarige 1] zelf contact met hem moet opnemen. [minderjarige 1] heeft aangegeven geen gebruik te willen maken van dit verzoek. Ook was sprake van dwingende communicatie van de man richting de hulpverlening.
2.4.
Tijdens het gehele proces heeft de GI zorgen over de dwingende, warrige en intimiderende communicatie vanuit de man. In de afgelopen periode heeft de GI ook twee brieven aan de man gestuurd met het dringende verzoek zich niet meer intimiderend uit te laten. Aan deze verzoeken heeft de man geen gehoor gegeven. Dit heeft ertoe geleid dat op dit moment niet meer wordt gewerkt aan contactherstel tussen de man en de kinderen. Ook vindt er geen communicatie meer plaats tussen de GI en de man.
2.5.
Op de mondelinge behandeling is gebleken dat het Landelijk Expertise Team (hierna het LET) de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen heeft gekregen vanuit de GI. Het LET heeft inmiddels een eerste gesprek met de man gehad. Dit gesprek is rustig verlopen, maar het blijft moeilijk om met hem te praten over hoe het contact met de kinderen eruit zou moeten zien. Het is duidelijk dat de man zich erg benadeeld voelt en aan de kant voelt gezet. Er is sprake van veel wantrouwen richting de hulpverlening. Dit maakt de situatie lastig, omdat er toch een vorm van samenwerking moet komen. Volgens het LET is het belangrijk dat de man een eerste stap zet in de vorm van een positief bericht richting de kinderen. De man zal hierbij worden geholpen en er zal zicht worden gehouden op de inhoud van het te versturen bericht. De hoop is dat dit een positieve verandering teweegbrengt bij de kinderen. Verder vindt het LET het belangrijk dat de man gaat starten met therapie gericht op emotie-regulatie.
2.6.
De man geeft aan dat hij niet kan accepteren dat de verminderde verstandhouding tussen hem en de GI (JBB) een reden is dat hij al zo lang geen contact heeft met zijn kinderen. Er is sprake van een impasse en deze moet worden doorbroken. De man hoopt nog altijd dat het contact tussen hem en de kinderen kan worden hersteld, maar hij is het vertrouwen in de hulpverlening verloren. Aan zijn verzoek om een andere gezinsvoogd te krijgen is gehoor gegeven en tijdens het gesprek met het LET heeft hij zich eindelijk gehoord gevoelt.
2.7.
De vrouw geeft aan dat zij altijd haar medewerking heeft verleend aan de hulpverlening. Zij heeft altijd gehoopt dat de man in beeld zou zijn en een goed contact met de kinderen zou hebben. Zij vindt het jammer dat de man geen positieve samenwerking is aangegaan met de hulpverlening. Het initiatief ligt bij hem. Na al deze jaren zijn de kinderen ‘hulpverleningsmoe’ aan het worden.
2.8.
Op de mondelinge behandeling heeft de Raad aangegeven dat uit de stukken lijkt te volgen dat sinds de ondertoezichtstelling van de kinderen de situatie vaster is komen te zitten. Er waren openingen bij de kinderen voor contact met hun vader, maar hierin zijn geen resultaten behaald. De Raad oppert de mogelijkheid om iemand uit het netwerk te betrekken bij het tot stand brengen van contact tussen de man en de kinderen. Dit moet iemand zijn waarin de kinderen en ouders vertrouwen hebben. Voor wat betreft het gezag is de Raad duidelijk. Zij ziet geen enkel aanknopingspunt voor toewijzing van het verzoek van de man. De verhoudingen tussen partijen zijn te ernstig verstoord om een gezamenlijk gezag werkbaar te maken.
gezamenlijk gezag
2.9.
Ten aanzien van het gezamenlijk gezag overweegt de rechtbank als volgt. Het uitgangspunt is dat partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over hun kinderen. Dit kan anders zijn indien er een onaanvaardbaar risico is dat de kinderen klem of verloren zouden raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Ook wordt een verzoek tot gezamenlijk gezag afgewezen als dit anderszins in het belang van de kinderen noodzakelijk is.
2.10.
Voor gezamenlijk ouderlijk gezag is vereist dat ouders in staat zijn tot een behoorlijke uitoefening van het gezag en dat zij beslissingen over hun kinderen in gezamenlijk overleg kunnen nemen. De verhoudingen tussen partijen zijn niet goed en er is geen enkele vorm van contact. De inzet van hulpverlening in het gedwongen kader heeft hierin geen verandering kunnen brengen. De man heeft op een bepaald moment gesprekken met de hulpverlening afgehouden. Er is zelfs sprake van een dreigende en intimiderende houding van de man richting de vrouw. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de sprake is van een onaanvaardbaar risico dat de kinderen klem of verloren raken en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt. De rechtbank wijst het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af.
contactregeling
2.11.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de contactregeling als volgt. Dit geschil loopt al een geruime periode, namelijk sinds 24 december 2020. In eerste instantie zijn partijen doorverwezen voor hulpverlening in het kader van het Uniform Hulpaanbod. Deze hulpverlening was gericht op het tot stand brengen van contact tussen de man en de kinderen en het werken aan de onderlinge communicatie tussen partijen. Tijdens het traject werd duidelijk dat de kinderen open stonden voor voorzichtig contactherstel met de man. Dit contact is op een laagdrempelige manier vormgegeven door het versturen van kaartjes en brieven. Na de zomervakantie 2021 werd de contactopbouw voortgezet in de vorm van het versturen van appjes. In oktober 2021 hebben de kinderen aangegeven te willen stoppen met hulpverlening, omdat zij dit te belastend vonden. Naar aanleiding van een negatieve melding vanuit de hulpverlening is de Raad een onderzoek gestart. Uit dit onderzoek kwam onder meer naar voren dat een ondertoezichtstelling van de kinderen nodig was. Binnen de ondertoezichtstelling is hulp ingezet vanuit verschillende hulpverleningsinstanties (Groei Jeugdhulp en [jeugdhulp]). Ondanks de inzet hiervan zijn er nog geen resultaten geboekt in het contactherstel tussen de man en de kinderen. De rechtbank begrijpt dat de man zich machteloos voelt en dat hij nog altijd een sterke wens heeft om contact te hebben met zijn kinderen. Aan de zijde van de vrouw stelt de rechtbank vast dat zij haar medewerking zal blijven verlenen aan alle hulpverlening, maar dat ook de man initiatief moet tonen om te komen tot een constructieve samenwerking.
2.12.
Inmiddels is het LET betrokken geraakt bij het gezin en is er een eerste gesprek geweest met de man. Dit gesprek is positief verlopen. De volgende stap is om vanuit de man een positief bericht richting de kinderen te sturen.
2.13.
Gelet op deze recente ontwikkeling ziet de rechtbank aanleiding om het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling toch nog een keer aan te houden. Hiervoor wordt aangesloten bij de duur van de uitgesproken ondertoezichtstelling van de kinderen, te weten 20 oktober 2024. De rechtbank benadrukt dat de man in deze periode zal moeten laten zien dat hij in staat is om tot een constructieve samenwerking met de gezinsvoogden te komen en onder begeleiding van de hulpverlening het initiatief te nemen in het contact met de kinderen. De rechtbank verzoekt de GI om uiterlijk veertien dagen vóór de genoemde datum schriftelijk verslag uit te brengen aan de rechtbank over het verloop van de ondertoezichtstelling en de resultaten in het contactherstel tussen de man en de kinderen en dit verslag ook toe te sturen naar (de advocaten van) partijen en de Raad. Na ontvangst van het verslag worden (de advocaten van) partijen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren en aan te geven op welke wijze de zaak moet worden voortgezet.

3.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag af;
houdt de beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een contactregeling aan tot
24 oktober 2024;
verzoekt de GI om de rechtbank uiterlijk twee weken vóór genoemde datum een schriftelijk verslag te sturen van het verloop van de ondertoezichtstelling en de resultaten in het contactherstel tussen de man en de kinderen;
verzoekt de GI om bovengenoemde verslag toe te zenden aan de Raad en (de advocaten van) partijen.
Deze beschikking is gegeven door mr. Pulskens, en, in tegenwoordigheid van
mr. Hurkmans, griffier, in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.