ECLI:NL:RBZWB:2024:5703

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
10191186 \ CV EXPL 22-4137 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst wegens niet hoofdverblijf huurder in gehuurde woning

In deze bodemzaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Leystromen en een huurder. De zaak betreft de vraag of de huurder haar hoofdverblijf heeft in de gehuurde woning. De eisende partij, Stichting Leystromen, stelde dat de huurder niet in de woning verblijft en dat dit een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst vormt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurder onvoldoende tegenbewijs heeft geleverd tegen de stelling van de eisende partij. De huurder heeft gedurende een lange periode niet in de woning gewoond, wat de kantonrechter als een ernstige tekortkoming beschouwt, vooral gezien de schaarste aan sociale huurwoningen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toewijsbaar is, met een ruimere ontruimingstermijn voor de zoon van de huurder die in de woning verblijft. De huurder is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10191186 \ CV EXPL 22-4137
Vonnis van 7 augustus 2024
in de zaak van
STICHTING LEYSTROMEN,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: Leystromen,
gemachtigde: mr. P.L.T. Roks,
tegen
[gedaagde],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. M.M. van der Marel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 mei 2023 en de daarin vermelde processtukken;
- de brief van 9 november 2023 van [gedaagde] met producties;
- het getuigenverhoor van 24 november 2023;
- het getuigenverhoor van 28 november 2023;
- de brief van 17 mei 2024 van Leystromen met producties;
- het getuigenverhoor van 28 mei 2024;
- de conclusie na getuigenverhoor van Leystromen;
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde] .
1.2.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormeld tussenvonnis is [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van de voorshands bewezen geachte stelling van Leystromen dat [gedaagde] niet meer haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde aan de [adres 1] te [plaats 1] . De kantonrechter merkt hierbij op dat het tegenbewijs niet hoeft te bestaan uit het bewijs van het tegendeel. Het is voldoende dat [gedaagde] zoveel twijfel zaait over de voorshands als juist aangenomen stelling dat zij niet haar hoofdverblijf heeft in de huurwoning, dat die stelling niet langer houdbaar is. Beoordeeld moet worden of [gedaagde] in het leveren van dit tegenbewijs is geslaagd.
2.2.
In de enquête die is gehouden op 24 november 2023 zijn gehoord de partner van [gedaagde] de heer [partner gedaagde] , de dochter van [gedaagde] en mevrouw [naam 1] .
2.3.
Van laatstgenoemde had [gedaagde] al een verklaring in het geding gebracht, waarover in het tussenvonnis al was geoordeeld dat dat de waarnemingen van [naam 1] niet van recente datum waren/zijn. De verklaring die [naam 1] op 24 november 2023 heeft afgelegd, biedt geen andere aanknopingspunten en voegt, zoals Leystromen in haar conclusie stelt, niets toe. Ook nu is gebleken dat [naam 1] alleen in het verleden contact met [gedaagde] had. Tot aan de corona-periode fietste zij regelmatig met [gedaagde] naar [basisschool] om daar te werken als overblijfmoeder. Nadien zag [naam 1] haar nog regelmatig maar zij ging nooit op bezoek bij [gedaagde] . Op basis van de verklaring concludeert de kantonrechter dat [naam 1] onvoldoende zicht heeft (gehad) op de woonsituatie van [gedaagde] in het gehuurde.
2.4.
De dochter van [gedaagde] , mevrouw [de dochter] (hierna: [de dochter] ), heeft verklaard dat zij in het gehuurde altijd, tot ongeveer tweeëneenhalf jaar geleden, met haar moeder heeft gewoond. Toen [de dochter] nog thuis woonde, was haar moeder doordeweeks thuis en was zij in de weekenden bij haar vriend. [de dochter] denkt dat haar moeder nu net zo vaak thuis is als toen ze nog thuis woonde, ‘maar zeker kan zij dat niet zeggen.’ Sinds de geboorte van haar kind is [de dochter] zeker één keer per week bij haar moeder omdat zij op woensdag past op haar kleinkind en verder haalt ze haar moeder soms op in het gehuurde. De kantonrechter overweegt dat over de periode na de verhuizing opvalt dat [de dochter] door haar bewoordingen wat twijfelachtiger en daarmee minder overtuigend overkomt. Zo is ze niet zeker of haar moeder net zo vaak thuis is als voorheen. Het feit dat [de dochter] één keer per week op woensdag komt vanwege het oppassen en dat ze [gedaagde] soms bij het gehuurde ophaalt, zegt, anders dan [gedaagde] meent, niets over de vraag of [gedaagde] tijdens de rest van de week in het gehuurde verblijft. Over de periode tot de verhuizing is de verklaring van [de dochter] stelliger, maar deze verklaring wijkt op bepaalde punten af van die van andere getuigen, zoals hierna zal worden besproken.
2.5.
[partner gedaagde] , de partner van [gedaagde] , heeft verklaard dat zij een latrelatie hebben en dat hij [gedaagde] vooral in het weekend ziet, bij hem thuis. Doordeweeks verblijft ze in haar eigen huis. In de dagen dat zijn partner in haar eigen huis is, zijn ze wel eens bij elkaar en eten samen, maar slapen ze apart. Alleen in 2018-2019 was sprake van een verblijf bij hem, omdat hij [gedaagde] mantelzorg verleende vanwege ‘een verbrijzeld been’. Zodra zij weer beter was, moest zij van hem weer naar haar eigen huis. Ook verklaart hij dat in vier dagen mevrouw [gedaagde] gemiddeld twee tot drie keer bij hem komt en hij ongeveer één keer in de week bij haar komt. Ze eten eigenlijk elke avond samen. [partner gedaagde] zegt graag een latrelatie te willen houden en hij voelt zich er ook niet prettig bij, omdat hij weet dat als je een latrelatie hebt terwijl je een uitkering hebt, je moet uitkijken. De kantonrechter overweegt dat [partner gedaagde] niet consistent verklaart over de momenten en gelegenheden waarop hij en [gedaagde] elkaar zien. Zo verklaart hij dat ze elkaar vooral in het weekend zien, maar ook dat ze elkaar drie tot vier keer per week zien en dat ze elke avond samen eten. Hij verklaart op dit punt ook anders dan [de dochter] , die verklaart dat [gedaagde] doordeweeks altijd thuis was en dat haar vriend ( [partner gedaagde] ) doordeweeks weleens kwam eten.
2.6.
[de zoon] , de zoon van [gedaagde] (hierna: [de zoon] ), woont in het gehuurde en heeft, voor zover van belang, op 28 november 2023 volgende verklaard:
“Mijn moeder heeft wel eens gehad dat ze vaker bij haar vriend zat, maar thuis slapen deed ze wel. Ze slaapt wel eens een nachtje bij haar vriend. U vraagt mij of er een patroon in zit. Niet echt, maar dat ligt aan haar werk. In het weekend is ze ook vaak thuis. Als ze met haar vriend ergens heen gaat, dat is ze er niet, maar vaak is ze wel thuis in het weekend. Overdag ben ik zelf veel weg. Ik werk 37,5 uur per week en soms meer. Mijn moeder moet ook werken en gaat wel eens naar vrienden. Ik weet niet hoeveel mijn moeder werkt. Meestal eten mijn moeder en ik niet samen. We hebben andere werktijden en ik eet soms met vrienden. Mijn moeder haalt vaak de boodschappen. Soms haal ik zelf iets.(…) Ik heb regelmatig vrienden over de vloer. [vriend 1] en [vriend 2] komen iedere week wel, en nog een kameraad. We spelen dan een spelletje of kijken filmpjes. Mijn moeder is daar soms bij en soms niet. Dit is vaak op maandag” (…).
2.7.
Opvallend is dat [de zoon] weinig weet over het dagelijks leven van zijn moeder, behalve dan dat zij werkt en dat ze wel eens een nachtje bij haar vriend slaapt. [de zoon] weet niet hoeveel uren ze werkt en blijft vaag over wat ze doet in haar vrije tijd. Verder is opvallend dat [de zoon] heeft aangegeven dat [gedaagde] in het weekend vaak thuis (in het gehuurde) is, terwijl [partner gedaagde] en [de dochter] verklaren dat zij juist in de weekenden bij hem verblijft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagde] ook gezegd dat zij in de weekenden vooral bij haar partner verblijft.
2.8.
Enkele vrienden van [de zoon] , te weten [vriend 2] en [vriend 1] , hebben ook op 28 november 2023 een verklaring afgelegd. [vriend 1] heeft verklaard dat [gedaagde] vaak voor hen kookt en dat hij bij [de zoon] elke maandagavond, bijna alle woensdagen en in het weekend vaak langskomt waarbij hij [gedaagde] altijd ziet. Als [partner gedaagde] er is, kijken ze vaak filmpjes samen. [de zoon] heeft verklaard dat [vriend 1] vaak op de maandagen komt en [de zoon] benoemt in het geheel de aanwezigheid van [partner gedaagde] in het gehuurde niet. Ook heeft [de zoon] verklaard dat hij en [gedaagde] meestal niet samen eten en dat hij soms met vrienden eet, hetgeen er niet op wijst dat [gedaagde] voor hem en zijn vrienden kookt. De verklaring van [vriend 1] strookt dan ook niet (helemaal) met de verklaring van [de zoon] . De verklaring komt ook niet overeen met de verklaring van [partner gedaagde] .
2.9.
[vriend 2] heeft ten aanzien van de bezoekjes aan [de zoon] verklaard dat hij vaak op maandag komt en dat dit wel eens verschoven wordt naar de dinsdag. Buiten die maandag (of dinsdag) stelt [vriend 2] niet in het gehuurde te komen. Als [vriend 2] bij [de zoon] is, ziet hij
[gedaagde] vaak, ze komt dan in de middag of in de avond thuis. Tot slot heeft [vriend 2] aangegeven dat hij in het verleden meerdere keren bij [de zoon] heeft meegegeten. De kantonrechter stelt vast dat de verklaring van [vriend 2] overeen komt met de verklaring van [de zoon] , met dien verstande dat hij niet spreekt over het verschuiven van de afspraak en hij blijkbaar niet (meer) bij [de zoon] blijft eten. Feit is wel dat zowel [vriend 2] als [de zoon] verklaren dat [vriend 2] ongeveer eenmaal per week bij [de zoon] , langskomt, waarbij [gedaagde] wel eens gedeeltelijk aanwezig is. Net als Leystromen bevreemdt het de kantonrechter dat [vriend 2] verklaart dat [gedaagde] in de middag thuiskomt, omdat mag worden aangenomen dat hij op dat moment zelf aan het werk is. Ook [de zoon] heeft gezegd dat hij fulltime werkt en dat hij overdag niet thuis is. Een enkele maandag(avond) dat [gedaagde] er soms zou zijn, wil de kantonrechter best aannemen, mede ook gezien de verklaring van [buurvrouw 1] (zie hierna). Maar dit zegt niets over een verblijf van [gedaagde] in de rest van de week.
2.10.
Op grond van het vorenstaande is de kantonrechter van oordeel dat getuigenverklaringen van de zijde van [gedaagde] op sommige punten inconsistenties vertonen of vaag zijn en niet met elkaar overeenstemmen. Daarbij komt dat de verklaringen afkomstig zijn van familie dan wel personen die een vriendschappelijke relatie hebben met [gedaagde] en haar zoon. Voor deze zoon geldt bovendien dat hij als bewoner van de huurwoning van [gedaagde] een direct belang heeft bij de uitkomst van deze procedure. Van onafhankelijke derden zijn twee schriftelijke verklaringen overgelegd. An de verklaring van de heer mevrouw [buurvrouw 2] , buren van [partner gedaagde] (productie 6 bij de brief van 9 november 2023) hecht de kantonrechter weinig waarde. Zij wonen vijf deuren verder aan de [adres 2] , waardoor zij niet direct in staat zijn om de dagelijkse gang van zaken in de woning van [partner gedaagde] te beoordelen. Ook is niet duidelijk waarop zij hun verklaring dat [gedaagde] en [partner gedaagde] niet bij elkaar wonen baseren. De schriftelijke verklaring van mevrouw [naam 2] is nog wel ter zake dienend, zij woont direct naast [partner gedaagde] en schrijft dat [gedaagde] er af en toe is maar dat zij er niet woont.
2.11.
De overige schriftelijke bewijsstukken zeggen ieder voor zich niets over de vraag of [gedaagde] in het gehuurde woont. Zoals [gedaagde] aangeeft fluctueert het waterverbruik (productie 8 bij de brief van 9 november 2023), zodat daaruit geen conclusies kunnen worden getrokken. De pinbetalingen (productie 14 tot en met 18) zeggen eveneens weinig over een verblijf in het gehuurde, maar ook weinig over een verblijf bij [partner gedaagde] .
2.12.
In het kader van hoor en wederhoor is Leystromen eveneens in de gelegenheid gesteld om bewijs in te brengen.
2.13.
In contra-enquête is op 28 mei 2024 mevrouw [buurvrouw 1] , de buurvrouw en woonachtig aan de [adres 3] te [plaats 1] , gehoord. Uit deze verklaring kan duidelijk worden afgeleid dat [buurvrouw 1] van mening is dat [gedaagde] samenwoont met haar partner in zijn woning. [buurvrouw 1] verklaart dat [de dochter] en [de zoon] in het begin naast haar woonden. In die periode ging [gedaagde] wel eens op de fiets op bezoek of reed ze met de auto langs waarbij haar partner bleef wachten in de auto. Nadat de dochter vertrokken was uit het gehuurde woonde [de zoon] er alleen. Vanaf dat moment kwam [gedaagde] ook minder vaak langs in het gehuurde. Ten aanzien van het bezoek van de vrienden van [de zoon] heeft [buurvrouw 1] verklaard dat [gedaagde] op die momenten doorgaans niet aanwezig was, soms kwam ze wel langs maar dan ging ze ook weer weg. [buurvrouw 1] heeft ook veel geluidsoverlast ervaren, vooral in de nachten. [buurvrouw 1] heeft daarover [gedaagde] aangesproken, waarop [gedaagde] haar heeft aangegeven dat [buurvrouw 1] dat zelf tegen de kinderen moest zeggen. [buurvrouw 1] meent dat als [gedaagde] zelf aanwezig was geweest, zij hen zelf wel tot de orde had geroepen. Ook is [gedaagde] een keer naar het gehuurde gefietst om [de zoon] erop aan te spreken. Verder heeft [buurvrouw 1] verklaard dat als [de zoon] op vakantie was, het rustig was. Er was dan niemand anders in het huis, aldus [buurvrouw 1] . De kantonrechter acht de verklaring van [buurvrouw 1] van belang, omdat deze grotendeels bestaat uit eigen waarnemingen. Wat [buurvrouw 1] zegt over de wat de overbuurman gezegd zou hebben, zal de kantonrechter niet in aanmerking nemen. Dit betreft immers geen eigen waarneming.
2.14.
De kantonrechter constateert dat de verklaring van [buurvrouw 1] wordt ondersteund door de door Leystromen als productie 27 (bij brief van 17 mei 2024) overgelegde WhatsApp berichten. Deze berichten zijn overigens ook besproken tijdens het getuigenverhoor van [buurvrouw 1] . Uit de berichten, gestuurd op verschillende data en tijdstippen, kan naar het oordeel van de kantonrechter duidelijk worden afgeleid dat [gedaagde] diverse malen niet in het gehuurde aanwezig was en dat [de zoon] en [de dochter] in het gehuurde verbleven dan wel [de zoon] alleen. De berichten zijn niet alleen berichten afkomstig van [buurvrouw 1] zelf, maar het gaat ook om berichten die zijn gestuurd door [de zoon] en [gedaagde] . In mei 2019 kon een werknemer van Leystromen om 8 uur ’s morgens niet terecht in het gehuurde om af te kitten, [buurvrouw 1] schrijft dat [gedaagde] [de zoon] niet wakker krijgt gebeld. Met andere woorden: [gedaagde] was niet aanwezig. Op 18 april 2020 schrijft [de zoon] aan [buurvrouw 1] naar aanleiding van haar vraag om de wasmachine/droger niet meer na 22.30 uur aan te zetten, dat hij dat niet meer zal doen en dat hij het aan [de dochter] zal doorgeven. Over [gedaagde] spreekt [de zoon] in het geheel niet, terwijl dit bij een verblijf van haar in het gehuurde wel zou mogen worden verwacht. Op 27 september 2020 biedt [de zoon] aan [buurvrouw 1] zijn excuses aan naar aanleiding van de geluidsoverlast die hij veroorzaakte op een doordeweekse nacht, waarbij [buurvrouw 1] aan haar partner schrijft dat ze ( [gedaagde] ) bij [de zoon] is geweest. Op grond van het voorgaande blijkt niet van enige aanwezigheid van [gedaagde] in het gehuurde. Medio april 2021 schrijft [gedaagde] ( [gedaagde] ) aan [buurvrouw 1] het volgende:
“We hebben idd laatste tijd niet veel aan de tuin gedaan, [de dochter] moest veel werken en [de zoon] is niet van het tuinieren. Ik ben echter de laatste paar weken een paar keer per week bij ons geweest. (…)”Gelet op de tekst van dit bericht trekt de kantonrechter de conclusie dat niet sprake is van een verblijf in het gehuurde maar enkel van een langskomen. In september 2021 schrijft [de zoon] aan [buurvrouw 1] dat ze een weekend rust heeft omdat hij een weekend naar [plaats 2] is, waarbij ze hem altijd kan appen of bellen mocht er iets zijn. In juni 2022 gaat [de zoon] een kleine week op vakantie, waarbij ‘ons ma of [de dochter] eventueel langskomt voor de containers’. Wederom rept hij over een weekje rust. Kennelijk is ook [gedaagde] niet in het gehuurde aanwezig.
2.15.
Op grond van het voorgaande concludeert de kantonrechter dat de berichten van genoemde personen overeenkomen met de verklaring van [buurvrouw 1] . Daar waar Leystromen met overtuigend bewijs komt, is het tegenbewijs van [gedaagde] , zoals eerder al is geoordeeld, dun. [gedaagde] heeft dan ook, alles overziende, onvoldoende twijfel gezaaid over de voorshands bewezen geachte stelling dat zij niet haar hoofdverblijf heeft in het gehuurde, zodat zij niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Dit betekent dat is komen vast te staan dat [gedaagde] gedurende jaren niet haar hoofdverblijf heeft gehad in de woning. De kantonrechter beschouwt dit als een ernstige tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst. Het is een feit van algemene bekendheid dat sociale huurwoningen schaars zijn en dat woningzoekenden vaak vele jaren op de wachtlijst staan voor een dergelijke woning. [gedaagde] is de woning blijven huren, terwijl zij deze niet nodig heeft en heeft hierdoor de woning feitelijk aan haar zoon gegeven. [gedaagde] zelf heeft geen (gerechtvaardigd) belang bij het behoud van de woning. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde toewijsbaar is, met dien verstande dat een ruimere ontruimingstermijn wordt gegeven dan de gevorderde veertien dagen. Weliswaar gaat de kantonrechter ervan uit dat [gedaagde] er niet meer woont, maar [de zoon] wel, reden waarom hem enige tijd zal worden gegund om vervangende woonruimte te vinden.
2.16.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Leystromen worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
127,43
- griffierecht
128,00
- salaris gemachtigde
918,00
(4,50 punten × € 204,00)
- nakosten
102,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.275,43

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
ontbindt de huurovereenkomst tussen partijen betreffende de woning aan de [adres 1] , [postcode] [plaats 1] ;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om het gehuurde
binnen zes wekenna de betekening van dit vonnis met al het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Leystromen te stellen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.275,43, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;
3.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2 en 3.3. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2024.