Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen omdat het keuringsbewijs van zijn voertuig, dat niet op de openbare weg stond, zijn geldigheid had verloren. De betrokkene heeft beroep ingesteld bij de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierna heeft de betrokkene beroep ingesteld bij de kantonrechter.
Tijdens de zitting op 2 juli 2024 is de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van de betrokkene, mr. M. Lagas, niet aanwezig was. De zittingsvertegenwoordiger, mr. A. de Vreeze, heeft het standpunt van de officier van justitie toegelicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete was opgelegd, voldoende was aangetoond. De betrokkene had verzuimd om tijdig zorg te dragen voor een geldig keuringsbewijs, ondanks dat hij een herinnering van de RDW had ontvangen.
De kantonrechter heeft overwogen dat het niet op de hoogte zijn van de verplichtingen rondom de APK-keuring voor rekening en risico van de kentekenhouder komt. De betrokkene heeft pas 1,5 maand na de controle van de RDW het voertuig laten keuren, wat niet voldoende was om de boete te matigen. Daarom heeft de kantonrechter het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en de betrokkene heeft de mogelijkheid om binnen 6 weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.